De VVD (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) is een Nederlandse liberale politieke partij. Werd in 1948 om onderdak te bieden aan conservatief liberalen en teleurgestelde vrijzinnig-democraten.
De VVD werd op 24 januari 1948 opgericht als fusie tussen de Partij van de Vrijheid (PVDV) en een groep voormalig vrijzinnig-democraten. Dit laatste zogenaamde comité-Oud, genoemd naar haar voorzitter Pieter Oud, bestond uit een aantal voormalige leden van de Vrijzinnig-Democratische Bond. Deze partij was in 1946 in de nieuw gevormde Partij van de Arbeid (PvdA) opgegaan, maar Oud en zijn mede-liberalen hekelden de sterk sociaal-democratische signatuur van deze nieuwe partij. Bij de PVDV, een voortzetting van de Liberale Staatspartij (LSP) van voor de Tweede Wereldoorlog, en haar voorzitter Dirk Stikker vonden zij een luisterend oor.
Tijdens de eerste deelname aan een Tweede kamerverkiezing, in 1948, behaalde de partij 8 zetels, genoeg om direct deel uit te kunnen maken van het nieuw te vormen kabinet. Stikker werd in dit eerste kabinet-Drees minister van Buitenlandse Zaken, waardoor Oud hem opvolgde als partijvoorzitter. Omdat Oud reeds fractievoorzitter was, werd hij beschouwd als de onbetwiste politiek leider van de VVD. Onder zijn leiding ging de partij goede jaren tegemoet, culminerend in een resultaat van 19 zetels bij de Tweede Kamerverkiezingen van 1959.
Kon de VVD onder Oud nog worden opgevat als één coherente politieke partij, na het vertrek van de liberale voorman in 1963 ontstonden langzaam de eerste ‘vleugels’ binnen de partij, een fenomeen waar de VVD later nog de nodige last van zou krijgen. Ook werd, in reactie op de dominantie van Oud, besloten de posities van fractievoorzitter en partijvoorzitter te scheiden. Het fractievoorzitterschap was in de jaren zestig wisselend in handen van Edzo Toxopeus en Molly Geertsema, die de partij wisten te stabiliseren als de middelgrote partij die zij onder Oud geworden was.
Doorbraak van de VVD
De eerste grote doorbraak van de VVD kwam begin jaren zeventig onder de jonge en bijna populistische opererende Hans Wiegel. De protestjaren zestig en zeventig vormden niet direct de politieke omgeving waarin de VVD makkelijk kon opereren. Wiegel stookte de boel op, en de VVD was één van de laatste partijen waarin de nieuwe, progressieve en democratische tijdsgeest doordrong. Wiegel wist met zijn vaak zeer heldere teksten en pragmatische bejegening van de in zijn ogen naïeve ‘linkse’ ideeën van opponenten als Den Uyl veel, vaak jonge kiezers te trekken. Hij leidde zijn partij naar winst in 1972 (22 zetels) en 1977 (28 zetels).
De VVD kwam na enkele jaren in de oppositie tijdens het kabinet-Den Uyl in 1977 weer op het regeringspluche. De tijdsgeest draaide begin jaren tachtig echter en de partij werd gedwongen om, samen met het CDA van premier Van Agt, de Nederlandse economie te behoeden voor een zware storm. Dat het daar maar zeer ten dele in slaagde was deels de oorzaak van het feit dat de partij in 1981 enkele zetels verloor en daardoor weer in de oppositie terecht kwam.
Een tweede grote doorbraak beleefde de partij vervolgens onder de jonge Ed Nijpels: de partij groeide tot 36 zetels na de verkiezingen van 1982. De partij had de tijdsgeest ditmaal helemaal mee, en de kabinetten-Lubbers, een hernieuwde samenwerking tussen CDA en VVD, voerden een bijzonder liberale herstructureringspolitiek. Nijpels bezat echter niet de oratorische kwaliteiten die Wiegel wel had. Bovendien had hij geen natuurlijk gezag over de VVD-ministers in het kabinet. In 1986 werd hij ‘weggepromoveerd’ tot minister van VROM.
Tijdens de jaren tachtig was er sprake van een snel wisselend leiderschap binnen de VVD: Ed Nijpels, Rudolf de Korte en Joris Voorhoeve waren allen enkele jaren politiek leider. Frits Bolkestein doorbrak deze lijn toen hij in 1990 het leiderschap van de partij aanvaarde. Na een wat moeizaam begin ontpopte hij zich tot een bijzonder scherp en intellectueel leider van de partij. Hij leidde de partij het eerste Paarse kabinet (een eerste kabinet waarin de PvdA en de VVD zonder christen-democraten regeerden) binnen en agendeerde enkele heikele politieke punten, zoals het asielzoekers- en integratiebeleid. De verkiezingsoverwinningen in 1994 en 1998, tijdens welke de VVD respectievelijk 31 en 38 zetels in de wacht sleepte, gaf hem in zijn partij veel aanzien. Het vertrek van Bolkestein, die eurocommissaris voor Handel werd, viel de partij zwaar.
Zijn opvolger Hans Dijkstal leek lange tijd van de VVD de grootste partij van Nederland te gaan maken, toen de opkomst van Fortuyn roet in het eten gooide. Dijkstal werd gezien als de verzoenende, Paarse politicus, iets waaraan tijdens het Fortuyn-tijdperk geen behoefte meer was. De harde lijn was ingezet en Dijkstal kon en wilde daar niet aan mee doen. De partij maakte een historische val, terug van 38 naar 24 zetels bij de Tweede Kamerverkiezingen in 2002. Het was het begin van een voor de VVD roerige periode in haar bestaan. Tijdens de verkiezingen werd nog wel iets van het geleden verlies goedgemaakt (van 24 naar 28), maar het interne gekissebis dat vervolgens zou losbarsten zette het voortbestaan van de partij op losse schroeven. Afsplitsingen van Geert Wilders en Rita Verdonk, een kabinetscrisis over het paspoort van VVD-kamerlid Ayaan Hirsi Ali, en een heuse richtingenstrijd binnen de partij maakte het voor de nieuwgekozen partijleider Mark Rutte een welhaast onmogelijke opdracht de partij in rustiger vaarwater te brengen. Het verkiezingsverlies van 2006 (22 zetels) werd hem dan ook niet direct persoonlijk aangerekend, maar was meer het gevolg van een zoektocht die binnen de partij was losgebarsten over de ware aard van het VVD-gedachtegoed.