Ries Maresch (1921-2021) is stellig: ‘Wat weet de doorsnee Nederlander over Indië? Niets! Niets!’ Hij kon het weten. Als Indische jongen, maar wel een beetje blank, groeide hij op in Magelang. Hij moest zich invechten in zijn eigen groep, in de Indo’s. Tijdens de Tweede Wereldoorlog verrichtte hij dwangarbeid voor de Japanners, werd beschoten door de Amerikanen maar overleefde. Hij had geluk gehad, ook in de jaren van de onafhankelijkheidsstrijd. Hij was ingedeeld bij het Depot Speciale Troepen van kapitein Raymond Westerling, maar weigerde en werd toen maar artillerist. Maresch is één van de negenentwintig mensen die aan het woord komt in Over Indië.
Gesprekken met ooggetuigen
De interviewbundel is geschreven door journalist Frank Vermeulen, zelf ook met familiebanden verbonden aan de voormalige kolonie. In 2020 en 2021 publiceerde Vermeulen in de NRC een serie interviews met ooggetuigen van de laatste jaren van het Nederlandse koloniale rijk in Indonesië. Omdat de krant slechts beperkte ruimte bood, heeft Vermeulen zijn verhalen dieper uitgewerkt in dit boek. Toch weerstaat hij de verleiding om álles over de geïnterviewden op te schrijven. Dat levert bondige portretten op van een diverse groep mensen uit alle lagen van het koloniale rijk. Bij de verhalen zijn fraaie portretfoto’s van Frank Ruiter afgedrukt. Alles met het doel om Nederlanders iets te leren over het leven in Indonesië in de koloniale tijd.
Dagelijks leven
In het boek komen persoonlijke herinneringen aan het dagelijkse leven aan de orde. Het zijn verhalen van familievreugde, mooie herinneringen aan de kindertijd, maar aan de andere kant ook verhalen van menselijk leed en verdriet. Met oog voor detail tekent Vermeulen de verhalen van de ooggetuigen op. Zo herinnert Jos Wessels zich de heerlijke smaak van de djamboe.
‘Zoet, niet walgelijk zoet, maar heerlijk, je kunt er veel van eten.’
Anderen herinneren zich de schitterende natuur, of gebeurtenissen als de vliegtuigrace van de Uiver in 1934. Tegenovergesteld zijn de herinneringen aan het dagelijkse racisme dat de kolonie doortrok. Overal werd verschil gemaakt op basis van afkomst, van huidskleur. Als kind hadden de meesten het niet in de gaten, maar toen ze opgroeiden merkten ze het des te meer.
De oorlog loopt overal doorheen
Hoe verschillend de verhalen ook zijn, door alle portretten loopt de oorlogservaringen tussen 1942 en 1949. Dat was het moment dat voor de meeste geïnterviewden de jeugd ophield. Uit de getuigenissen komt een gevarieerd beeld naar voren hoe mensen de oorlog probeerden te overleven, binnen of buiten de Japanse kampen. Pieter Petrus de Kock hoorde bij een groep KNIL-soldaten die tot 1944 guerrilla-acties uitvoerde vanuit de binnenlanden (‘Ik praat er liever niet meer over’). Joty ter Kulve-van Os was in het vrouwenkamp bang om alleen te zijn met een Japanner; uit angst voor een verkrachting. En Fokko Roest begroef in het gevangenkamp vele vriendjes die waren gestorven door honger.
Snelle dekolonisatie
Na de Japanse capitulatie eindigde de oorlog niet. Loek Middel had het gevoel van de ene oorlog in de volgende oorlog te rollen. Na een periode in de Glodok-gevangenis kwam hij vrij, en nam hij dienst bij het KNIL om de Britse troepen te helpen de orde te bewaken. Later vertrok hij naar Nieuw-Guinea.
Veel geïnterviewden verbaasden zich nog steeds over de snelle omslag van de Indonesische bevolking. Voor de oorlog leken ze bevriend te zijn, nu heerste haat en vijandschap. Elisabeth van Kampen had dit geweld niet verwacht. ‘Ik zag de Indonesiërs altijd als vrienden. En ineens stond daar een vijand.’ Maar niet alle Indonesiërs deden hetzelfde, merkte Henk Itzig Heine. Hij en zijn broertje werden tijdens een aanval door een Indonesiër meegenomen en gered. Ook geïnterviewde Pram Sutikno wilde ondanks zijn Indonesische afkomst niet in verzet gaan tegen de Hollanders.
‘Het zijn mensen. En ook wij hebben fouten. Nederlanders zijn ook gewoon mensen of ze nou blank zijn of niet.’
Elkaar begrijpen
In het sterk gepolitiseerde debat over racisme, dekolonisatie en extreem geweld is de aanpak van Vermeulen in deze interviewbundel verfrissend. Hij oordeelt niet, maar laat ooggetuigen hun verhaal doen. Vermeulen hoopt dat hij met deze bundel verhalen kan bijdragen aan de kennis over Nederlands-Indië en de veelkleurige herinnering aan dat koloniale verleden. Alle spanningen in die verhalen mogen daarbij blijven bestaan. Meerstemmigheid blijkt zoveel nuttiger dan het platslaan van de herinnering in voor en tegen, in dader en slachtoffer. Of, in de woorden van Cees Somers:
‘Veel bloedvergieten kwam voort uit elkaar niet verstaan’.
Het is aan nieuwe generaties om naar elkaar te blijven luisteren.
Boek: Over Indië – Herinneringen aan Indonesië in de koloniale tijd