Dark
Light

Het Groot Interregnum en de desintegratie van het Heilige Roomse Rijk

8 minuten leestijd
Keurvorsten in de Codex Balduineus (ca. 1340)
Keurvorsten in de Codex Balduineus (ca. 1340)
In de onlangs verschenen Historische atlas van de Lage Landen 1257-1439 (Onmiboek) beschrijft Sieg Monten de geschiedenis van België en Nederland aan de hand van twintig historische kaarten. Hij begint met de dood van Rooms-koning Willem II in 1256 en eindigt in 1439, wanneer de eerste fase van de Bourgondische eenmaking afgerond is. De kaarten tonen de politieke en militaire geschiedenis van het gebied dat nu België en Nederland is. Op Historiek plaatsen we een fragment uit het begin van het boek over het uiteenvallen van Europa na de moord op Willem II van Holland.

Het Groot Interregnum

De winter van 1255/1256 was een kantelmoment in de geschiedenis van de Lage Landen. Tijdens die winter werd Rooms-koning Willem II van Holland door Friese boeren de schedel ingeslagen. Niet het feit dat een koning van het Heilige Roomse Rijk werd vermoord – dat gebeurde al eens eerder –, noch het feit dat hij, als graaf van Holland, afkomstig was uit de Lage Landen maakte 1255/1256 zo bijzonder; wél het feit dat zijn dood de verhoudingen tussen de vorstendommen in de Lage Landen en het centraal gezag in het Heilige Roomse Rijk in een nieuwe plooi legde. De winter van 1255/1256 markeerde daarom, niet het ontstaan, maar wel de doorbraak, van de semionafhankelijke vorstendommen in de Lage Landen.

Moord op Willem II
Moord op Willem II (miniatuur uit de Brabantsche Yeesten, KBR, ms. IV 684, begin 15e eeuw)

Dit had een lange voorgeschiedenis. Sinds de negende eeuw evolueerden administratieve gouwen, met aan het hoofd de gouwgraven, in oorsprong Frankische ambtenaren, tot soevereine vorstendommen. De implosie van het Duits centraal gezag na de winter van 1255/1256 was geen verrassing. Sinds de invallen van de Denen in de negende eeuw eigenden gouwgraven zich onrechtmatig centrale koninklijke bevoegdheden, territoria en inkomsten toe. Toch slaagden de Duitse koningen en keizers er aanvankelijk in hier een sterk centraal beleid tegenover te stellen.

Dit veranderde tijdens de Investituurstrijd die in 1122 eindigde met het Concordaat van Worms en brokkelde verder af tijdens de burgeroorlogen tussen de Hohenstaufen en de Welfen. De Slag bij Bouvines op 27 juli 1214 was het spreekwoordelijke point of no return. Na 1214 was de desintegratie van het Heilige Roomse Rijk niet meer tegen te houden. De uitverkoop van de Duitse Rijksgoederen tijdens de regering van Rooms-koning Willem II van Holland tussen 1247 en 1256, waaronder de verkoop in 1247 van het Duitse kroonjuweel Nijmegen aan Gelre, was de spreekwoordelijke doodsteek voor het Duits centraal koninklijk gezag in de Lage Landen, of concreter, in de Nederduitse Landen. Dit waren de Lage Landen binnen de grenzen van het Duitse Rijk, dus zonder Kroon-Vlaanderen en Artesië, die in Frankrijk lagen.

Slag bij Bouvines (1214), geschilderd door Horace Vernet in 1827
Slag bij Bouvines (1214), geschilderd door Horace Vernet in 1827

Sinds 1256 bestuurden heren, graven, hertogen en (prins-)bisschoppen hun vorstendommen als quasi-soevereine vorsten. In de Lage Landen waren dit, om de belangrijkste op te noemen, de heer van Valkenburg, de gravin van Vlaanderen-Henegouwen, wier graafschap weliswaar niet alleen in het Duitse Rijk, maar ook in Frankrijk lag, de graven van Holland, Gelre en Loon, de hertogen van Brabant en Limburg en ten slotte de bisschoppen van Utrecht en Luik.

‘Er ontstond een machtsvacuüm dat vooral door de lokale geestelijke en wereldlijke vorsten en de rijkssteden werd ingevuld’

Meer zelfs: Groningen werd een semionafhankelijke stadstaat en met de erkenning van de Friese Vrijheid gaf Rooms-koning Willem II, net voor zijn dood, aan het heerloze bestaan van de Friese Landen een formeel karakter. In 1258 volgde het eerste samenwerkingsverdrag tussen de stad Groningen en Fivelgo, een van de omliggende Friese Landen. Het was het begin van de vorming van de latere Ommelanden. Dit initiatief ging niet uit van de stedelingen van Groningen, maar, vreemd genoeg, van de Friese boeren uit de omgeving, die de stad Groningen sinds 1251 bezet hielden. Zo wilden zij de stad, die een belangrijke marktfunctie had en die feitelijk behoorde tot het Sticht – dit was het territorium waarover de bisschop van Utrecht wereldlijke macht uitoefende –, onder controle houden.

Het koningszegel van Richard van Cornwall.
Het koningszegel van Richard van Cornwall.
Toch verdween het Duits centraal gezag er niet helemaal. In 1257 werden in het Heilige Roomse Rijk twee buitenlanders tot Rooms-koning verkozen. In januari 1257 kozen de aartsbisschoppen van Keulen en Mainz en de paltsgraaf aan de Rijn – drie van de zes keurvorsten – de Engelsman Richard van Cornwall tot Rooms-koning van het Heilige Roomse Rijk. Hij was de broer van de Engelse koning en een neef van de voormalige keizer Otto IV. Maar nog geen drie maanden later, op 1 april 1257, kozen de aartsbisschop van Trier, de markgraaf van Brandenburg, de hertog van Saksen en opnieuw de aartsbisschop van Mainz – met dank aan de oogverblindende zilveren en gouden kleuren van steekpenningen – een andere buitenlander ook tot Rooms-koning van het Heilige Roomse Rijk. Dit was koning Alfonso X van Castilië. Hij was langs moederszijde een kleinzoon van de Hohenstaufer Filips van Zwaben.

Op het eerste gezicht leek dit een heruitgave van de tegenstelling tussen Welfen en Hohenstaufen, maar de twee verkozen buitenlanders lieten zich in de praktijk nauwelijks in het Heilige Roomse Rijk zien, waardoor niemand er nog het feitelijke centrale gezag uitoefende. Er ontstond een machtsvacuüm dat vooral door de lokale geestelijke en wereldlijke vorsten en de rijkssteden werd ingevuld. De periode die nu begon, met twee buitenlandse vorsten die er zich nauwelijks lieten zien, werd in de geschiedenis van het Heilige Roomse Rijk het zogenaamde Groot Interregnum.

Een ambitieuze Brabantse hertog

Ruiterzegel van Alfonso X van Castilië
Ruiterzegel van Alfonso X van Castilië
Tijdens het Groot Interregnum kwamen zodoende de vorsten in de Nederduitse Landen definitief in een losser leenverband met het Duitse koningschap te staan. In de Nederduitse Landen profiteerde op de eerste plaats hertog Hendrik III van Brabant van de fysieke afwezigheid van de twee Rooms-koningen. Het hertogdom Brabant was in de dertiende eeuw, door handig diplomatiek gemanoeuvreer tussen de Welfen en de Hohenstaufen, een machtig vorstendom geworden. In 1257 steunde hertog Hendrik III de verkiezing van Alfonso van Castilië. Hij werd daarvoor beloond met de opdracht om in diens naam, als landvoogd, de vrede in de Nederduitse Landen, waarvan de begrenzing niet toevallig overeenkwam met dat van het voormalige hertogdom Neder-Lotharingen, te verdedigen en te beschermen. Het beantwoordde ten volle aan de territoriale ambities van de Brabantse hertogen, want de Brabantse hertog droeg met fierheid en arrogantie de titel van hertog van Neder-Lotharingen, ook al was deze titel in 1190 gezagsloos verklaard.

Toch haalde hij er in de praktijk niet veel voordeel uit. De dubbele verkiezing betekende het einde van de, sinds 1133 goede, verstandhouding tussen de hertog van Brabant en de prins-bisschop van Luik. Terwijl de hertog van Brabant zijn knie boog voor Rooms-koning Alfonso van Castilië was de prins-bisschop van Luik, Hendrik III van Gelre, samen met graaf Arnold IV van Loon, aanwezig op de kroningsplechtigheid van Richard van Cornwall. Daardoor slaagde Hendrik III van Brabant er niet in om de voogdij over de rijksstad Aken binnen te halen. De positie van de graaf van Gulik – ook een aanhanger van Richard van Cornwall – in de rijksstad was te sterk. Bovendien belastte Richard van Cornwall vrij snel de aartsbisschop van Keulen, Koenraad van Hochstaden, met gelijkaardige overlappende bevoegdheden in de Nederduitse Landen. In zijn naam moest de aartsbisschop van Keulen er de vrede bewaren.

In andere woorden: zowel de hertog van Brabant als de aartsbisschop van Keulen moest de belangen van de Rooms-Duitse kroon in de Nederduitse Landen vertegenwoordigen. Het was de kiem van een conflict tussen de Keulse aartsbisschop en de hertog van Brabant dat sindsdien ging smeulen.

De Lage Landen (1257-1272)
De Lage Landen (1257-1272) Uit: Historische Atlas van de Lage Landen

De hertog van Brabant had als koninklijk vredeshandhaver weliswaar concurrentie van de aartsbisschop, maar tot een crisis kwam het (nog) niet. Tijdens de strenge winter van 1261 overleed de dertigjarige hertog Hendrik III. Hij liet vier jonge kinderen na. In afwachting van de meerderjarigheid van de oudste zoon Hendrik IV bestuurde zijn weduwe, Aleidis van Bourgondië, het hertogdom. Zij stond er niet alleen voor. Zij werd bijgestaan door een hertogelijke raad, waarin de graaf van Gelre en de prins-bisschop van Luik – beiden verwant aan de overleden hertog – tijdelijk werden opgenomen. Als tegengewicht voor deze buitenlandse inmenging sloten een aantal Brabantse steden onderling bilaterale verdragen waarin ze voor het eerst beloofden om samen, in naam van de jonge hertog, de integriteit van het grondgebied te verdedigen.

Hertog Hendrik III van Brabant en Aleidis van Bourgondië
Hertog Hendrik III van Brabant en Aleidis van Bourgondië
Aleidis van Bourgondië voerde het testament van haar overleden man minutieus uit. Ze werkte een billijke rechtspraak uit en schafte alle buitengewone rechtstreekse belastingen af. In het testament stond ook dat zij alle joden uit het hertogdom moest verdrijven, tenzij zij handel wilden drijven zonder woeker of rente. Omdat ze niet wist hoe ze dit moest aanpakken vroeg ze raad aan niemand minder dan Thomas van Aquino. Diens antwoord, of beter gezegd zijn boekje De regimine Judeorum, wierp zijn schaduw op de Europese geschiedenis. Hij adviseerde de hertogin om de joden niet te verdrijven, ze met mate (extra) te belasten en ze te verplichten een herkenningsteken te dragen.

Maar de hertogin had nog meer zorgen. Naarmate de jonge hertog Hendrik IV ouder werd, werd ook duidelijker dat hij zwakbegaafd was. Zij wachtte tot 1267, toen haar tweede zoon, Jan, vijftien jaar werd, en haalde Rooms-koning Richard van Cornwall over om in te stemmen met de overdracht van het hertogelijk gezag aan Jan I en dwong Hendrik IV tot troonsafstand. De stad Leuven en enkele adellijke families verzetten zich echter tegen deze gang van zaken. Volgens hen was de opvolging van een vader door zijn oudste zoon een heilig principe. Dit klonk mooi, maar in feite ging het om platte machtspolitiek. Dankzij de zwakbegaafdheid van de hertog hadden zij immers in de hertogelijke raad de overhand, en dit wilden zij het liefst zo behouden. In Brabant brak een burgeroorlog uit, die pas eindigde op 14 mei 1267, met de veldslag bij Tildonk waar Walter Berthout, de heer van Mechelen, in opdracht van Jan I, de overwinning behaalde.

‘Hij wilde de prins-bisschop straffen voor diens steun aan de stad Leuven’

Hertog Jan I, gedegouteerd door het verzet van Leuven, zette tijdens zijn hele regeringsperiode nooit één voet in Leuven. Brussel werd zijn belangrijkste residentiestad. Hendrik IV werd in een klooster opgesloten, en vervolgens vergeten. We weten niet wanneer hij overleed. De verloving van Hendrik IV met de dochter van Lodewijk IX van Frankrijk, Margaretha, werd ongedaan gemaakt. Omdat de bruidsschat al betaald was nam Jan I de plaats in van zijn broer. In 1371 huwden zij. Eén jaar later overleed Margaretha in het kraambed, enkele dagen nadat zij een doodgeboren tweeling ter wereld had gebracht. Nog eens een jaar later hertrouwde Jan I met Margaretha van Dampierre, de dochter van Gwijde van Dampierre, de toekomstige graaf van Vlaanderen.

Historische Atlas van de Lage Landen 1257-1439 - Sieg Monten
 
Onmiddellijk na de veldslag bij Tildonk rekende Jan I ook af met de prins-bisschop van Luik, Hendrik III van Gelre. Jan I besliste om de Luikse heerlijkheid Mechelen, die in 1255 voor 1500 zilvermarken aan Brabant was verpand, en die sinds 1267 verlopen was, niet aan Luik terug te geven. Hij wilde de prins-bisschop straffen voor diens steun aan de stad Leuven. Tegelijkertijd wilde hij Wouter Berthout, de bestuurder van de Luikse heerlijkheid Mechelen, zijn vertrouweling en de overwinnaar van de Slag bij Tildonk, belonen.

Hendrik III van Gelre, die dacht een snotneus de les te moeten spellen, overschreed terstond met zijn ridders de grens met het hertogdom, verwoestte de Brabantse steden Hannuit, Landen en Vilvoorde, plunderde het zuidwesten van Brabant en trok op tot bij de Mechelse stadsmuur. Daar zag hij in dat een belegering een bij voorbaat verloren zaak was. De aanvoerlijnen van de Luikse bevoorrading waren te lang. Hij legde als genoegdoening zijn hand op de Mechelse stadsmuur en droop vervolgens af. Om zijn eer te redden verwoestte hij in het Brabants-Luikse condominium Maastricht de stenen Maasbrug en de Brabantse toren Wyck, die tevergeefs door Dirk II van Valkenburg met driehonderd man verdedigd werd. Met het puin versterkte de prins-bisschop de, ten zuiden van Roermond gelegen, Luikse burcht van Montfort. De prins-bisschop leek zich neer te leggen bij het verlies van Mechelen.

Boek: Historische Atlas van de Lage Landen 1257-1439 – Sieg Monten

×