Schilder Adrian Stahleker, geboren in Den Haag (1937) en een globetrotter die jarenlang in Spanje woonde, publiceerde bij Aspekt een dertiental boeken, met name over kunstenaars uit de film- en toneelwereld. In 2012 voegde hij hieraan een mooie biografie van Adolf Hitler als kunstenaar toe.
Het boek begint wat stuurloos, want het bevat geen inleiding met een centrale vraagstelling. Dat is jammer. De lezer valt plompverloren in het verhaal zonder dat precies duidelijk wordt wat de historische en historiografische relevantie van het betoog is. Er komt hierdoor geen antwoord op de vraag hoe de inzichten van Adrian Stahleckers zich verhouden tot eerder gepubliceerde werken over Hitlers kunstenaarschap.
Bacil
Stahlecker start met een korte geschiedenis van de vroege wortels van de familie Hitler (aanvankelijk Schicklgruber gehten) in het Habsburgse Rijk. Vervolgens schetst hij in een aantal pagina’s de ongelukkige jeugd van Hitler en de periode die hij in Wenen doorbracht. In Wenen werd hij tot twee keer toe afgewezen voor de Kunstacademie, iets dat hem tot het eind van zijn leven heeft dwarsgezeten. Christa Schroeder, een van Hitlers latere secretaresses, schreef in haar boek dat Adolf ‘somber en geërgerd’ reageerde als de afwijzingen ter sprake kwamen.
In Wenen waren het vooral Joden die het culturele leven domineerden, als financiers maar ook als architecten. Toen keizer Frans Jozef in 1867 de Gleichstellung voor Joden had afgekondigd, waren deze in groten getale naar Wenen getrokken, met name joden uit Galicië. Hitlers afkeer voor het Joodse (en Slavische) kwam, zoals algemeen bekend is, tijdens zijn Weense periode tot ontwikkeling. In Mein Kampf schreef Hitler hierover:
Dagelijks nam mijn afkeer van de Habsburgse staat toe. Het was daar een mengelmoes van Tsjechen, Polen, Hongaren, Roemenen, Roethenen, Serven en Kroaten. En natuurlijk de bacil die de ontbinding veroorzaakt van de menselijke samenleving, de Jood. Hier, daar en overal!
Toen hij in 1910 voor de tweede keer voor de Kunstacademie werd afgewezen, besloot Hitler naar München te vertrekken.
Judenrein
De volgende hoofdstukken beschrijven Hitlers weg naar de macht vanuit München en diens strijd tegen de gehate linkse Weimarrepubliek. Speciale aandacht krijgt de symboliek van de nazi’s, waarbij Hitler zich liet inspireren door onder meer Benito Mussolini. Hij koos een eigen groet (‘Heil Hitler’), armgebaar, een vlag, partijliederen, et cetera. Stahlecker merkt op dat Hitlers tekenaarsverleden hem hierbij van pas kwam:
Hitler was een geniaal regisseur. in zijn Weense jeugdjaren had hij niet alleen een grote tekenvaardigheid ontwikkeld, maar ook alle theateraspecten tot in de finesses bestudeerd.
De Reichskulturkammer, in 1933 opgericht door Joseph Goebbels, krijgt van Stahlecker uiteraard veel aandacht; deze bood Hitler en consorten de ruimte om de kunstwereld ‘Judenrein’ te maken. Iedereen die met muziek, literatuur, schilderkunst, etc. in de openbaarheid wilde treden, moest zich bij deze Kulturkammer aanmelden en kon – in geval Joods of verdacht van linkse politieke ideeën – eenvoudig buitengesloten worden. Op het gebied van kunst begon in nazi-Duitsland meteen al een enorme zuivering, met al in het eerste jaar twintig ontslagen van museumdirecteuren en conservatoren. Kunstenaars en hun uniciteit werden om diverse redenen verbannen naar het niemandsland. Stahlecker noemt verscheidene voorbeelden, zoals deze:
Otto Dix, die in 1933 een succesvolle tentoonstelling van kinderportretten in Dresden hield, kreeg een jaar later een tentoonstellingsverbod. Dat gold voornamelijk voor zijn pacifistische schilderijen die hij gedurende de Weimarrepubliek had gemaakt en waarin hij kreupelen en verminkten van het oorlogsgeweld had getoond. Hij ging gedurende de naziperiode voornamelijk over op het schilderen van landschappen.
Entartete Kunst en meer
Bijzonder is dat de Duitsers de Entartete Kunst (ontaarde kunst) in een tentoonstelling in mei 1938 in Berlijn lieten zien, die tot hun frustratie maar liefst twee miljoen bezoekers trok, terwijl een gelijktijdig gehouden nazitentoonstelling veel minder populair bleek. Op voorstel van Joseph Goebbels en Hermann Göring besloot Hitler alle Entartete Kunst op de internationale markt te verkopen, om er nog wat geld aan te verdienen.
Op een veiling in Berlijn werden 125 kunstobjecten van de hand gedaan, waarvoor opnieuw enorm veel internationale belangstelling was. De hoogste prijs, 175.000 Zwitserse francs, betaalde een New Yorkse koper: hij kocht het zelfportret van Vincent van Gogh op.
Het boek Hitlers kunstenaarsziel stelt nog meer boeiende thema’s aan de orde. Een kleine impressie: de propagandafilms van Leni Riefenstahl, in omloop zijnde vervalsingen van Hitlers Weense aquarellen (die nog in 2010 voor onrust op veilingen zorgden), Hitlers adoratie van Richard Wagners opera’s en de dualistische relatie van de nazi’s met componist Richard Strauss.
Al met al heeft Adrian Stahlecker een alomvattend boek geschreven, waarin alle aspecten van Hitler en diens relatie tot de kunstwereld aan bod komen. Wie in dit thema geïnteresseerd is, moet Hitlers kunstenaarsziel dan ook zeker aanschaffen. Wie een goed narratief verwacht met nieuwe inzichten of theses, en geen feitelijk of ietwat stuurloos verhaal, kan dit werk beter laten liggen.
Boek: Hitlers kunstenaarsziel