Joannes Antonius Baars (1903-1989) was een Amsterdamse marktkoopman en in fascistische kringen was hij populair vanwege zijn sociale bewogenheid. Hij sprak de taal van ‘de gewone man’ en hij genoot enige bekendheid vanwege zijn medewerking aan de theatervoorstellingen van de destijds zeer populaire cabaretier Buziau. Hij was eerst lid van het Verbond van Actualisten en daarna werd hij leider van de Amsterdamse afdeling van ‘De Bezem’. Hij was vervolgens leider van de Algemeene Nederlandsche Fascisten Bond (ANFB), de eerste Nederlandse fascistische partij van enige betekenis.
In 1933 ging de ANFB samen met de Nationale Unie op in de Corporatieve Concentratie. Jan Baars nam zitting in het directorium ervan. De afkeer die de volkse Baars ervoer jegens de drijvende kracht van de Nationale Unie, jonkheer Groeninx van Zoelen, was niet slechts politiek gemotiveerd, maar wellicht eerder persoonlijk van aard. ‘Als je daar komt, moet je je hand op je achterwerk houden’, was zijn commentaar, na een bezoek bij Groeninx te hebben afgelegd. Geheel in Baars’ stijl recht voor zijn raap wond hij er geen doekjes om dat hij niets moest hebben van de seksuele geaardheid van de jonkheer.
Na afloop van het mislukte fusie-avontuur met Groeninx’ Nationale Unie probeerde Baars nog een eigen, meer radicale fascistische partij op te richten, waarin openlijk de fascistische revolutie werd gepredikt, maar dat werd geen succes. In hoeverre bij deze ‘vlucht naar voren’ zijn persoonlijke faillissement uit augustus 1934 een rol speelde, is lastig vast te stellen. In de contemporaine pers werd het verondersteld.
‘En daarom: fascisme!’ Dit was de mantra waarmee fascistenleider Jan Baars in de jaren 1928-1934 steevast al zijn redevoeringen beëindigde. Na zijn laatste fascistische mislukte avontuur stapte hij uit de activistische politiek en werd weer marktkoopman en later reisleider op een rondvaartboot.
Verzet
Tijdens de Tweede Wereldoorlog was hij werkzaam bij het Bureau Aanvoer Burger Bevolking van Blaricum, later werd hij beheerder van het Singerhuis te Laren. Ook heeft hij een rol in het verzet gespeeld. Na de oorlog was hij gedurende een jaar rechercheur bij de Politieke Opsporings Dienst te Hilversum. Hij ontving de laatste jaren van zijn leven een verzetspensioen. Bij zijn begrafenis bracht een oude kameraad, nog eenmaal gestoken in het zwarte hemd, hem de vermoedelijk laatste fascistengroet die in Nederland uitgebracht werd.