Verzet of collaboratie?
Verzet of collaboratie? Op 4 mei 1960 bood koningin Juliana de Erelijst van Gevallenen 1940-1945 aan de Staten-Generaal aan. Sindsdien ligt het boekwerk in de hal van de Tweede Kamer en wordt elke dag een bladzij omgeslagen. De lijst werd samengesteld door het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie. Jan Duijkers staat erin vermeld, met naam, geboorte- en sterfdatum en beroep. Achter ‘groep’ staat als aanduiding ‘verzet’. Zijn economische collaboratie op hoog niveau lijkt daar volledig mee in tegenspraak, of zou het een naast het ander hebben kunnen bestaan? Werkte hij misschien samen met de Duitsers als dekmantel voor zijn verzetsactiviteiten?
Er is bijvoorbeeld het verhaal dat Germaine aan Nicole vertelde toen ze klein was: dat haar opa er ’s avonds met zijn makkers op uit ging om het spoor onklaar te maken voor de treinen die propvol gevangenen naar Duitsland reden. Als directeur van de ANV was hij onmisbaar voor de groep. Omdat hij het spoorwegemplacement bewaakte, kende hij er precies de weg en kon hij zijn verzetskameraden achter de rug van de Duitsers om over het terrein loodsen. In de koffer van Jan Duijkers bevinden zich overzichten van de Amersfoortsche Nachtveiligheidsdienst en daaruit valt op te maken dat die inderdaad het spoorwegemplacement van Amersfoort bewaakte van 29 september 1941 tot 20 september 1944. Daarna viel het als bewakingsobject af, na een ‘telefonische melding Utrecht’.
Buitengewoon pensioen
Wat zou Jan Pieter, Jan Duijkers’ oudste zoon, over de mogelijke verzetsdeelname van zijn vader hebben geschreven? Uit zijn Gedenkboek blijkt dat hij daar uitgebreid onderzoek naar gedaan heeft. Jans tweede vrouw Cootje vertelde hem dat zij langere tijd had gedacht dat Jan in het verzet zat. Op basis van die veronderstelling had ze een pensioenaanvraag ingediend bij de Buitengewone Pensioenraad.
In 1947 was de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 van kracht geworden. De Buitengewone Pensioenraad was belast met de uitvoering ervan en de Stichting 1940-1945 adviseerde daarbij. De Stichting was in juni 1945 opgericht, maar al vanaf oktober 1944 voorbereid door vertegenwoordigers van twintig verschillende verzetsorganisaties, met als doel…
‘…het verzorgen van de morele, geestelijke en materiële noden van personen of groepen van personen, die tijdens de bezetting door daad of houding tot het binnenlands verzet hebben bijgedragen, hun gezinnen of nabestaanden, indien zij na de beëindiging van de vijandelijkheden in ons land of een groot deel daarvan bijstand zullen blijken te behoeven’.
Vanaf 1947 adviseerde de Stichting bij het al dan niet verstrekken van pensioenen in het kader van de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945. Volgens de overheid konden verzetsmensen zelf het beste beoordelen of iemand bij het verzet had gezeten. Dat advies was belangrijk, want er werd onderscheid gemaakt tussen zogeheten actieve en passieve slachtoffers en alleen de eersten kregen pensioen. Verzetsdeelnemers moesten worden gezien als strijders van een ondergronds leger in dienst van de overheid en hun verzetsdaden als bijdragen aan het pensioen voor hun wezen en weduwen. Bovendien had de regering een ereschuld te vereffenen aan hen die voor de vrijheid hadden gevochten. Beide overwegingen golden niet voor de passieve slachtoffers en die kregen dus niets.
Cootje vroeg in 1948 een pensioen aan bij de Buitengewone Pensioenraad en vulde daartoe een vragenlijst in. Jan Pieter nam een kopie ervan op in zijn Gedenkboek. Onder het kopje ‘Omschrijving van het gedane verzetswerk’ meldde Cootje dat het kantongerecht te Utrecht de scheiding tussen haar en Jan in juni 1943 had uitgesproken en dat hij daarbij tot alimentatie veroordeeld was voor haar en hun kinderen Emmy en Joost. Hij bleef dus kostwinner van dat gezin.
‘Wij hadden een nachtveiligheidsdienst te Amersfoort, waardoor wij vele mannen uit Duitsland gehouden hebben, doordat mijn man en ik valse “Ausweisen” uitgaven. Mijn man was erg koningsgezind. Wij hadden ook altijd een groot portret van prinses Wilhelmina in de hal hangen. Door al deze bezwarende feiten is hij gearresteerd in september 1943. Hij zat ook met de reserveofficier majoor Ronhaar uit Amersfoort in een verzetsgroep. Majoor Ronhaar werd reeds gegrepen in 1941 en gefusilleerd.’
Afgezien van het feit dat Cootje zich een jaar in het moment van de arrestatie vergiste – Jan Duijkers werd 26 september 1944 gearresteerd – werd haar aanvraag niet gehonoreerd. In de jaren negentig van de twintigste eeuw schreef Jan Pieter een brief naar de Stichting 1940-1945, om te vragen waarom haar het pensioen geweigerd was. Het antwoord dat hij kreeg, vond hij niet bevredigend en hij vroeg een gesprek aan. Hij vernam het officiële standpunt van de Stichting:
Misschien ten overvloede, indien de heer Duijkers uit Duitsland zou zijn teruggekeerd, zou hij door de B.S. [Binnenlandse Strijdkrachten – ML], te Amersfoort als profiteur zijn gearresteerd.
Gezien het bovenstaande, is het plaatselijke bestuur van de stichting 1940-1945 te Amersfoort van mening, dat wijlen heer J. Duijkers zich tijdens de Duitse bezetting in Nederland niet in Ned. Nationale zin waardig heeft gedragen.’
De Stichting baseerde zich onder andere op het rapport van J.A. van Dam (verzetsnaam Lex) van 13 april 1946. Van Dam schreef:
‘Op de vraag of de heer Duijkers van de ANV illegaal gewerkt heeft, moet ik absoluut nee beantwoorden. In zijn functie van de ANV verleende hij hand- en spandiensten aan de vijand. Hij bood zich vrijwillig met zijn mensen aan bij de Duitse autoriteiten om Duitse Wehrmachtobjecten te bewaken. […] Duijkers beurde o.a. voor bepaalde Duitse objecten 80 cent per uur en betaalde zijn mensen ca. 40 cent per uur uit.’
Volgens Van Dam dwong Jan Duijkers zijn werknemers om voor de Duitsers te werken, en dat werd bevestigd door Jans eerste secretaresse. Volgens haar zei hij eens tegen een van de bewakers die bezwaar maakte tegen het bewaken van Duitse objecten:
‘Als het je niet bevalt, laat ik het de Duitsers weten.’
Toen Jan Pieter het mogelijke verzet van zijn vader onderzocht, leefde Van Dam niet meer, maar zijn vrouw Jannie nog wel. Jan Pieter ging bij haar op bezoek. ‘Uw vader,’ zei Jannie desgevraagd, ‘stond bekend voor het feit dat hij voor de Duitsers werkte. De jongens van de knokploeg hadden de pest aan hem. De hele ondergrondse van Amersfoort wist dat hij voor de vijand werk verrichtte.’
Boek: De vermeende verzetsman
De misdrijven van nazi-collaborateur Pieter Schaap