Het Leidse Schilder- en Tekengenootschap Ars Aemula Naturae is een illustere academie. Er zijn uitvoerige beschrijvingen van, met uitzondering van de oorlogsjaren 1940-1945. In de roman Kort Amerikaans, die succesvol is verfilmd en zelfs in het Chinees vertaald, heeft schrijver Jan Wolkers over die tijd een tipje van de sluier opgelicht. Wolkers beschrijft de twee figuren die hij in 1943 in de academie ontmoette: de Landwachter Van Grouw, die directeur was, en de geniale kunstschilder ‘De Spin’. Ze zijn geënt op personen die werkelijk hebben bestaan, te weten Goosen Egbert Bouwmeester en Herman de Voogd. Allebei waren ze ‘fout’ in de oorlog. Nieuwsgierig naar het verleden van de twee romanfiguren, spitte ik in de archieven van het toenmalige Rijks Instituut voor Oorlogsdocumentatie en die van het Ministerie van Justitie, afdeling Documentatie en Archieven. Conclusie na dit onderzoek: Jan Wolkers is destijds door het oog van de naald gekropen.
‘Toen hij overeind wilde komen, zag hij dat iets donkers hem geluidloos door het atelier naderde. Verschrikt draaide hij zijn hoofd om. Op een paar stappen van hem af stond Van Grouw in het officiersuniform van de WA. Zijn ogen stonden loerend onder de glimmende klep van zijn pet’.

Bij hun kennismaking vertelde Jan Wolkers aan Bouwmeester dat hij was ondergedoken voor de Arbeidsdienst en dat zijn broer in het verzet zat. De ‘foute’ directeur, die alles wat maar riekte naar verzet tegen de Duitsers noteerde, liet hem wonder boven wonder ongemoeid. Wolkers, die in Oegstgeest woonde en in de oorlog naar Leiden vluchtte, kreeg zelfs de sleutel van de academie en kon daar vrijelijk schilderen, samen met zijn vriend, Herman de Voogd.
“In het gebouw van Ars hingen toen van die grote affiches van de Germaanse SS”, verklaarde Wolkers in 2012. “Daarmee werden jongemannen opgeroepen om dienst te nemen aan het Oostfront. Toen ik een keer in de academie aan het schilderen was, zei mevrouw Iterson-Knopfle tegen me: ‘Als je zo doorgaat, word je de Rembrandt van het Derde Rijk’. Ze was lerares bij Ars Aemulae Naturae, actief lid ook van de NSB. Net zoals Bouwmeester, van wie ik daar alle vrijheid had. Nu ik hoor wat voor figuur hij was, ben ik misschien wel door het oog van de naald gekropen. In 1979 werd Bouwmeester geïnterviewd door de Haagse Post. Toen vertelde hij dat hij meteen zag dat ik veel in mijn mars had. Tja, en dat talent heeft hij kennelijk niet willen verraden.”
Beeldende kunstenaars moesten in die tijd lid worden van de Kultuurkamer. Deden ze dat niet, dan bleven ze verstoken van verf en andere schildermaterialen. Met Wolkers ging het anders. Bouwmeester voorzag hem gul van allerlei zaken. Hij vond de jonge Wolkers een ‘bruisende knul’, zo vertelde hij na de oorlog.

‘Hij is de trawant van de oude burgemeester en hoogst onbetrouwbaar en het is hoog tijd dat deze De Cler hier van het toneel verdwijnt.’
Ook lichtte hij de Duitsers in over de professoren Dresden, Oppenheimer en Belinfante. Soms maakte hij zijn notities in het Duits, dat hij uitstekend beheerste. Over Dr. Kramer, die hoogleraar was in de Theoretische Natuurkunde, meldde hij:
‘Fel anti! War krank und wollte selbst keine Deutsche Medikamente einnehmen.’
Bouwmeester, wiens beroep in het dossier wordt omschreven als: kunstschilder/landwachter, woonde in bij de befaamde Leidse keel-, neus- en oorarts Iterson. De echtgenote van deze arts, mevrouw Iterson-Knopfle, gaf les bij Ars Aemula Naturae. Vaak moeten de laarzen van Bouwmeester op de houten vloeren van de ateliers in de academie hebben gekraakt. Bouwmeester was zwaar van ‘het houtje’. Hij abonneerde zich op Volk en Vaderland en werd begunstigend lid van de Germaanse SS. Eens in de zoveel tijd kreeg hij een kledingbon waarmee hij een zwart hemd kon aanschaffen.
Op 7 mei 1945 wordt Bouwmeester door De Gast, commandant van de Binnenlandse Strijdkrachten, gearresteerd en opgesloten. Hij wordt te werk gesteld bij de touwfabriek in Leiderdorp. Daar heeft hij het niet best. Hij schrijft een brief aan de autoriteiten waarin hij zich erover beklaagt dat hij wordt mishandeld. Hij en andere NSB’ers moeten op een gegeven ogenblik zware kisten sjouwen en dat houdt Bouwmeester niet vol. Als hij aan de bewakers te kennen geeft dat hij is uitgeput, wordt hij het hele kamp rondgeschopt en -geslagen. Zo gauw hij het bewustzijn dreigt te verliezen, wordt hij met ijskoud water overgoten.
Maar men had daar nog een andere marteling voor hem in petto. Bouwmeester solliciteerde in de oorlog als omroeper bij de radio. Ofschoon hij een ‘goede microfoonstem’ had ‘en duidelijk, hoewel erg langzaam’ sprak, werd hij afgewezen. Misschien wel omdat hij aan een oor doof was. Na zijn arrestatie wilden leden van de Binnenlandse Strijdkrachten met zijn ‘goede’ oor ook maar meteen korte metten maken. Vlakbij dat oor schoten ze een stengun leeg.
Bouwmeester heeft bij elkaar twee jaar, tien maanden en acht dagen moeten brommen voor zijn collaboratie. Van het verraden van een illegale rechtbank in Voorschoten werd hij vrijgesproken. Op 27 februari 1948 werd hij overgebracht naar het bewarings- en interneringskamp in Vught. Op 7 april werd hij in vrijheid gesteld na een uitspraak van een tribunaal in Enschede. “Het is gek”, zei Wolkers,
“…maar ik had geen hekel aan die man. Ik voelde dat hij mij nooit zou verraden. Ik ben na de bevrijding meteen naar Nederlands-Indië gegaan, dus ik verloor hem uit het oog. In 1950 of daaromtrent kwam ik hem tegen op het achterbalkon van een tram. Nee, we hebben het toen niet meer over de oorlog gehad.”
Wolkers noemt Bouwmeester in ‘Kort Amerikaans’ Van Grouw. Een beeldende naam voor een zwarthemd. Heel wat schilderachtiger en ontroerender dan Bouwmeesters leven, was dat van Herman de Voogd, een mede-leerling van Wolkers op de academie. Een man die in ‘Kort Amerikaans’ de naam ‘De Spin’ meekreeg. Wolkers beschreef hij hem als een ‘geniale zonderling’. “Hoe ik aan die bijnaam De Spin kwam?”, zei Wolkers. “Ik weet het niet meer. Of ja, toch. Hij stelde zichzelf voor als Kees de Spin. Ja, dat was het.”
Herman de Voogd

Herman de Voogd werd op 16 november 1910 in Middelharnis geboren. Na een HBS-opleiding met wiskunde solliciteerde hij in Enschede bij de Twentsche Bank en werd daar aangenomen als boekhouder. Toen er in het begin van de jaren dertig stakingen uitbraken in Enschede, deed hij mee aan stakingsoptochten. “Dit werd hem noodlottig”, zegt zijn broer, Bas de Voogd. “De directie van de bank verbood hem deel te nemen aan het oproer, maar Herman stoorde zich daar niet aan. Hij raakte echter overspannen. Daarvoor moest hij worden verpleegd in Utrecht, waar artsen bij hem een schizofreen defect constateerden. Hij werd overgeplaatst naar de Valeriuskliniek in Amsterdam. Na een verblijf in deze kliniek, ging hij terug naar huis. Hij was werkloos.”
In Middelharnis huurde hij een onbewoonbaar verklaarde woning in de polder, waar hij begon met het tekenen en schilderen van landschapjes en historische plekken. Ik heb ervoor gezorgd dat hij terecht kon op de academie in Leiden, waar hij samen met mijn moeder naar toe verhuisde. Ik vroeg aan de directeur van de Koninlijke Academie in Den Haag, waar Herman lessen volgde in schilderen en tekenen, of mijn broer een kunstenaar was. “Die broer van jou acht ik hoger dan Vincent van Gogh”, antwoordde de directeur.
“Herman is geniaal. En een genie is net als een dubbeltje dat op z’n kant staat. Rolt het de ene kant op dan is hij geniaal, rolt het de andere kant op dan zijn er problemen. Nu is het voor Herman jammer dat hij niet katholiek is. U weet wel, als Vincent van Gogh zo nu en dan geestelijk in de problemen raakte, liep hij een klooster binnen. De zusters hielpen hem, hij kreeg een bed en eten. Kijk, dat ontbreekt jouw broer. Hij kan nergens terecht’. Die directeur zorgde er uiteindelijk voor dat Herman kon gaan schilderen bij Ars, waar hij in 1943 zijn diploma behaalde.”
Nadat Herman de Voogd in 1945 was gearresteerd op verdenking van collaboratie, schreef een zenuwarts aan de autoriteiten dat zijn patiënt ‘bijna weer krankzinnig’ werd en dat hij niet in de gevangenis thuishoorde, ‘al was hij particulier secretaris van Adolf Hitler geworden’. Ook Hermans moeder schreef een brief waarin ze pleitte voor de vrijlating van haar zoon.
“Die jongeman van de BS die laatst op zo’n noodlottige manier aan zijn eind gekomen is, P. van Maanen, was een van zijn beste kennissen en ook Jan Wolkers, die dienst heeft genomen voor Indië, was een heel goede vriend van hem.”
In september 1953 kwam de moeder van Herman de Voogd door een ongeval met de Blauwe Tram in Leiden om het leven. Na dat ongeluk brak er een periode van grote problemen aan voor Herman de Voogd. Hij verwaarloosde zich, at niet op tijd, zwierf soms dagenlang rond. In 1954 werd hij opgepakt en naar Endegeest overgebracht. Zijn broer wist te bewerkstelligen dat hij daar een eigen kamer kreeg waar hij mocht schilderen. Na enige tijd richtte men in het koetshuis van Endegeest een atelier voor hem in.
Bas de Voogd:
“Ik heb hier nog een zelfportret van hem hangen. Dat is angstig mooi, meneer. Herman was een zeer begaafd mens. In vijf jaar tijd haalde hij zijn akte hogere wiskunde. Op de Academie in Den Haag beschouwden ze hem als de beste levende surrealistische schilder in Nederland. Hij heeft nog een boekje geschreven waarin hij zijn theorieën heeft ontvouwd. ‘Stralende ogen’ heet het. Daarin staan al zijn eigen ideeën. Hij was zeer goed op de hoogte van de relativiteitstheorie van Einstein, had daar zijn eigen ideeën over. Maar ja, zijn geest was zijn lichaam altijd twee meter vooruit. Als de bladeren gingen vallen, begon hij vreemd te doen.
In de tijd dat hij bankbediende was, bezocht ik hem wel eens in Enschede. Op een keer liepen we ’s avonds langs het grote kantoorgebouw waar hij werkte. Hij zei: ‘Ik geloof niet dat ik ’t hier uithoud. Zonder dat ik iemand verwond heb, ben ik tot levenslange opsluiting veroordeeld. Ik werk in het souterrain, en zie ’t zonnetje niet meer opkomen noch ondergaan.”

Herman de Voogd heeft zich niet opgehangen, zoals De Spin in ‘Kort Amerikaans’ van Jan Wolkers. De Spin stierf in Endegeest, op 4 oktober 1980. Bas de Voogd:
“Herman had zich vlak daarvoor nog laten dopen. ‘Ach’, zei hij, ‘je weet maar nooit’.
Eerder gepubliceerd in het Leids Dagblad