Intimidatie
Op 12 maart 1941 hield dr. Arthur Seyss-Inquart in het Amsterdamse Concertgebouw een lange toespraak. De Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandse gebied sprak dreigende taal
‘De Joden zijn voor ons geen Nederlanders. Ze zijn vijanden met wie wij noch tot een wapenstilstand noch tot een vrede kunnen komen (…) Wij zullen de Joden slaan waar wij ze raken kunnen, en wie met hen meegaat, heeft de gevolgen te dragen.’
De dreiging van de Jodenvervolging was vanaf de Duitse inval direct voelbaar, ook al leek de Duitse aanpak de eerste maanden van de bezetting mild. Hitler stelde in het bezette Nederland een burgerlijk bestuur in, met aan het hoofd de Oostenrijker dr. A. Seyss-Inquart. De Rijkscommissaris kreeg een dubbele opdracht: hij moest ervoor zorgen dat het ‘bloedverwante volk’ een maximale bijdrage zou leveren aan de Duitse oorlogsinspanning en tegelijk warm gemaakt zou worden voor de ‘zegeningen’ van het nationaalsocialisme.
Vanaf het najaar van 1940 begon de Duitse bezetter steeds meer maatregelen te nemen om de Joden, precies zoals in Duitsland het geval was, op maatschappelijk en economisch vlak te isoleren. In november werden Joden uit overheidsfuncties verwijderd. Drie maanden later moesten alle in Nederland wonende Joden zich verplicht laten registreren. Daarmee was het ‘doelwit’ in kaart gebracht en kon de eerste stap worden gezet naar een totale uitsluiting uit de samenleving.
De straatterreur van de Nederlandse nationaalsocialisten tegen Joden nam in hevigheid toe. Bedreigingen, vernielingen en molestaties waren aan de orde van de dag. Vooral in Amsterdam kwam het tot gewelddadige confrontaties. De paramilitaire Weerafdeling (WA) van de NSB marcheerde provocerend door de Amsterdamse Jodenbuurt en dwong horecagelegenheden plakkaten op te hangen met de tekst ‘Joden niet gewenst’. Bij het minste of geringste sloegen zij erop los. Bij een van de vele vechtpartijen raakte een WA-man dodelijk gewond. In reactie daarop sloten de Duitse autoriteiten in alle vroegte de Joodse wijk af met prikkeldraadversperringen. Naar aanleiding van een reeks incidenten gaf een ontstemde SS-leider Himmler vanuit Berlijn opdracht enkele honderden Joodse mannen op te pakken. Op 22 en 23 februari 1941 was de eerste razzia op Joden in bezet Nederland een feit. Uit protest tegen het brute optreden van de Duitse politie brak in Amsterdam een werkstaking uit die oversloeg naar omliggende plaatsen: de Februaristaking. De Duitsers waren volledig verrast. Maar eenmaal van de schrik bekomen, grepen ze hard in. Aan het einde van de tweede stakingsdag was de weerstand van de stakers gebroken en werd de orde hersteld. Niet eerder was het in een bezet land voorgekomen dat er massaal protest uitbrak tegen de Duitse onderdrukker.
Identificeren
Amsterdam, 10 mei 1940. De Joodse persfotograaf Sem Presser moet op de dag van de Duitse inval op de Singel zijn papieren tonen aan twee leden van de Burgerwacht, gekleed in oude Franse legeruniformen. De angst voor spionnen en verraders was groot. Iedereen kon worden aangezien voor een Duitse spion of een Nederlandse verrader (‘de vijfde colonne’).
Presser werkte vanaf 1937 zelfstandig onder de naam Algemeen Nederlands Foto Persbureau. In 1942 dook hij onder in Arnhem. Tijdens de Slag om Arnhem in 1944 ging Presser weer fotograferen. Hij legde de landingen van Engelse parachutisten vast en de daarop volgende gevechtshandelingen in de binnenstad van Arnhem. Zijn verstopte negatieven vond hij evenwel niet terug. Na de bevrijding van de Gelderse hoofdstad in april 1945 vertrok Presser naar het bevrijde Zuid-Nederland, waar hij door het Militair Gezag als oorlogsfotograaf ingedeeld werd bij de staf van het Algemeen Nederlandsch Fotobureau (Anefo). Op 5 mei 1945 was Presser aanwezig bij de capitulatieonderhandelingen tussen Duitsers en Canadezen in Hotel de Wereld in Wageningen.
Na de oorlog groeide Sem Presser uit tot een van de meest vooraanstaande persfotografen van Nederland.
Eerste anti-Joodse maatregel
Amsterdam, mei 1940. Een Joods lid van de Luchtbeschermingsdienst brengt tape aan op de winkelruit van een Joodse slager om bij bominslag het gevaar van rondslingerend glas te beperken. De eerste officiële anti-Joodse maatregel in bezet Nederland was het verwijderen van Joden uit de Luchtbeschermingsdienst. In een brief, gedateerd 1 juli 1940, deelde de Generalmajor der Ordnungspolizei Schumann de dienst mee dat alle Joden binnen twee weken dienden te verdwijnen. Motivatie was de actieve rol die Joodse leden twee dagen eerder zouden hebben gespeeld bij anti-Duitse demonstraties op de verjaardag van de, samen met zijn gezin en koningin Wilhelmina, naar Londen uitgeweken prins Bernhard (Anjerdag).
Vechtpartijen op het Amstelveld
Amsterdam, 9 september 1940. De maandagochtendmarkt op het Amstelveld was voor de oorlog een van de bekendste Amsterdamse markten. Er werd van alles verkocht: textiel, sigaren, vis, boeken, jonge hondjes en kippen. Begin september 1940 raken NSB’ers op de markt slaags met omstanders. De Nederlandse nationaalsocialisten hebben de aanval ingezet op Joodse marktkoopmannen, omdat zij vinden dat die worden bevoordeeld boven ‘Arische’ collega’s. Tien à twaalf kramen met koopwaar gaan omver. In korte tijd verandert de markt in een complete chaos. Politie te paard voert charges uit en ontruimt het marktterrein. Een amateurfotograaf legde de gevolgen van de gewelddadigheden vast.
Die avond verzamelden zich meer dan tweehonderd aanhangers van NSB-leider Mussert bij het plein achter een bord met de tekst ‘De doodsklok is gaan luiden, Jood, weet wat dat gaat beduiden’. NSB-krant Het Nationale Dagblad rechtvaardigde een dag later hun optreden. Volgens het dagblad was Amsterdam verworden tot een stad ‘waar de markten wemelden van schreeuwende en scheldende joden …’. De vechtpartijen op het Amstelveld bleven niet zonder gevolgen. De bezetter bepaalde tegen de zin van de gemeente dat de markt voorlopig gesloten werd.
Joden niet gewenst
Amsterdam, december 1940. WA’ers hebben bij de toegangsdeur van een lunchroom een bordje geplaatst met de mededeling dat Joodse klanten niet langer welkom zijn. Tegen het einde van 1940 verschenen vooral in de grote steden in hotels, restaurants en cafés steeds vaker bordjes met de tekst ‘Joden niet gewenst’. Vrijwel alle eigenaren van horecagelegenheden zwichtten voor de druk van de Nederlandse nationaalsocialisten. Intimidatie en chantage waren onderdeel van de WA-praktijken. Met de komst van de Duitse ‘Kameraden’ voelde de organisatie zich gesterkt om op eigen gezag orde op zaken te stellen. Straatterreur tegen Joden nam toe, waarbij de Duitse bezettingsautoriteiten en de Nederlandse politie bewust of onbewust niet ingrepen, of pas heel laat in actie kwamen.
Toegang verboden
Amsterdam, januari 1941. Het originele bijschrift van deze persfoto luidde: ‘In Amsterdam verbieden behoorlijke restaurants, theaters enz. joden den toegang. De eerste slagerij te Amsterdam, die joden den toegang weigert.’
Beelden van de Amsterdamse razzia
Na een reeks gewelddadige incidenten in de Amsterdamse Jodenbuurt geeft een ontstemde SS-leider Himmler vanuit Berlijn bevel voor een strafexercitie. Honderden Joodse mannen tussen de 20 en 35 jaar moeten worden opgepakt: de eerste razzia op Joden in Nederland.
Op zaterdagmiddag 22 februari 1941 rijden Duitse overvalwagens met zeshonderd zwaar bewapende leden van de Ordnungspolizei de Amsterdamse Jodenbuurt binnen. Willekeurige Joodse mannen worden aangehouden en op het Jonas Daniël Meijerplein hardhandig bijeen gedreven. De slachtoffers worden getreiterd en vernederd. In tien grote legergroene vrachtwagens worden de opgepakte mannen weggevoerd. De volgende ochtend zet de Ordnungspolizei zijn werk voort. Via het interneringskamp kamp Schoorl in Noord-Holland en het Duitse concentratiekamp Buchenwald worden 427 mannen naar het beruchte kamp Mauthausen in Oostenrijk weggevoerd. Slechts twee van hen overleefden de oorlog.
Een onbekend gebleven Duitser maakte 21 foto’s van de razzia. Ze werden aan het rapport voor Himmler toegevoegd. De Ordnungspolizei bracht de negatieven naar fotohandel Lux in de Roelof Hartstraat in Amsterdam. Daar maakte een personeelslid samen met zijn broer een extra set afdrukken. De broer, H.C. Damen, nam de opnames mee naar huis en verstopte ze op een veilige plek. Hoewel later illegaal actief, durfde hij de foto’s tijdens de resterende bezettingsjaren niet in omloop te brengen. Pas tegen het eind van de oorlog hebben een paar opnames toch Londen bereikt. Het voor de Nederlandse gemeenschap in Engeland verschijnende weekblad Vrij Nederland drukte op 14 april 1945 in de rubriek ‘Nieuws uit bezet gebied’ twee foto’s van de razzia af onder de kop ‘Slavenjacht te Amsterdam’. Bijschrift: ‘Droef en eentonig is het schier eindeloos verhaal van de Duitse razzia’s in Nederland. Veel is erover geschreven, veel is erover gesproken. Welsprekender dan woorden echter zijn deze foto’s, in het geheim te Amsterdam genomen, van de wijze waarop de Duitschers ons volk vernederen, mishandelen. Maar het uur der vergelding naakt.’
Als bron wordt de Londense krant The News Chronicle vermeld. Het is onduidelijk hoe deze krant aan de foto’s is gekomen. Zijn er in 1941 bij fotohandel Lux in Amsterdam nog meer afdrukken gemaakt? Of is de redactie in het bezit gekomen van een afschrift van het rapport dat in 1941 door de Ordnungspolizei aan opdrachtgever Himmler werd gestuurd? Het blijft gissen.
Na de Duitse capitulatie waren de door H.C. Damen al die jaren bewaarde foto’s van de razzia voor het eerst te zien in Amsterdam in de grote overzichtstentoonstelling van het voormalige verzet: ‘Weerbare Democratie’. Na afloop daarvan bracht Damen ze onder bij het direct na de bevrijding opgerichte Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie. De reeks foto’s behoort ontegenzeglijk tot de iconische beelden van de Jodenvervolging in Nederland.
~ René Kok en Erik Somers
Boek: De Jodenvervolging in foto’s – Nederland 1940-1945