Tot het einde van de negentiende eeuw dronken kinderen als kleine volwassenen gewoon met de ouderen mee.
Arbeiders werden uitbetaald in het café en vierden daar hun eigen Happy Hour. De barman schonk de borrelglazen enthousiast vol, zonder onderscheid te maken tussen een veertien-jarige knecht en zijn opa.
Vanaf 1881 veranderde dat langzaam. De Nederlandse regering greep op aandringen van drankbestrijders in. Zo mochten jongeren tot zestien jaar geen sterke drank meer drinken. Maar bier was geen probleem: omdat er geen schoon leidingwater was, verkochten zelfs drankbestrijders bier in hun alcoholvrije opvanghuizen. Tot het begin van de twintigste eeuw maakten zelfs leesboekjes op scholen reclame voor de opwekkende werking van bier.
Verbod
Na de regelgeving van 1881 vervingen jongeren het glaasje jenever door een pint bier. Maar ook dat zagen ouderen niet zitten. Begin twintigste eeuw was het standpunt van een sociaal pedagoog populair: het bier zou het zenuwstelsel prikkelen, het bloed verhitten en leiden tot een ‘onnatuurlijke prikkelbaarheid en vroegrijpheid der voortplantingsorganen.’ Dat soort zaken moest koste wat kost verbannen worden.
De moralistische lobby won terrein en in 1931 werden ook bier en wijn verboden voor jongeren onder zestien jaar. In 1964 werden de regels nog verder verscherpt: je moest voortaan achttien jaar zijn om sterke drank te mogen drinken.