Het droeve lot van juffrouw Skinker
Eind 1639 was het Londense publiek in de ban van een vreemde mare. Op markten en straathoeken brachten liedjeszangers het nieuws aan de man; wel zes verschillende versies werden uitgevent. ‘A Wonder of These Times’ meldde een liedblad, ‘A Strange Relation of a Female Monster’ een ander. Wie nieuwsgierig was welk wonder hier bezongen werd moest de tijd nemen en de straatzang uitluisteren. Slechts een enkele versie van het lied kwam al in de titel ter zake. ‘A Monstrous Shape. Or A Shapelesse Monster’, begon het opschrift van de tekst die Laurence Price in 1640 in de Engelse hoofdstad liet drukken.
Die eerste kreten moesten de aandacht van de voorbijganger trekken; daarna pas gaf de ondertitel een idee van de inhoud. En ook die zal aandacht hebben getrokken, want dit lied was niet minder dan A Description of a female creature borne in Holland, / compleat in every part, save only a head like a swine, / who hath travailed into many parts, and is now to be seene in london. En dat was inderdaad de kern van het nieuws: een Hollandse juffrouw met een varkenshoofd. Heel lieflijk, keurig opgevoed, bevalligste der vrouwen, en toch, er was geen man die met haar wilde trouwen.
De liedjes waren bloemrijk in hun beschrijving van dit wereldwonder, maar wie van ’t hele varken lustte kwam tekort bij de straatzangers. Die dolden bij gebrek aan heuse kennis en omwille van het rijm wat om het onderwerp heen, vergaten niet te melden dat de dagelijkse slobber in een trog van zilver werd opgediend en dat het snoetje dat daaruit eten moest haast twee voet lang was, maar de rest bleef in het duister. Wie was dit merkwaardige meisje, dat in 1618 in Holland geboren zou zijn? Welke ziekte had haar getroffen, en was ze echt zo rijk als ze werd bezongen?
Een vervloeking
Een ‘waar relaas’ biedt uitkomst. In de registers van de Stationers’ Company in Londen staat het op 5 december 1639 vermeld, maar het drukwerk zelf werd begin 1640 uitgegeven. Dit boekje geeft meer informatie dan het andere colportagegoed. In de titel al, want de eerste zin daarvan luidt: A certaine Relation of the Hog-faced Gentlewoman called Mistris Tannakin Skinker, who was borne at Wirkham a Neuter Town betweene the Emperour and the Hollander, scituate on the river Rhyne. De tekst opent met een beschrijving van wonderlijke geboorten, wijd over de wereld en vanaf de vroegste tijden. Dan volgt het verhaal van Tanneke.
Tanneke was een laatkomertje. Toen ze zich aankondigde was dat een grote verrassing voor Parnel en Joachim Skinker. Maar er landde een doem op Parnels zwangerschap. Op een dag werd zij aan de deur van hun hofstee lastiggevallen door een oude vrouw die een aalmoes wilde. Parnels reactie was boers, of op z’n minst onverschillig, verzonken als zij was in haar eigen besognes. In ieder geval weigerde ze zelfs maar een penning te geven. Het afgewezen oudje mummelde een satansversie van het Onzevader en sprak toen, duidelijk verstaanbaar, een omineuze volzin. ‘Zo’n inhalig varken als de moeder is,’ zei ze…
‘…zo’n zwijntje zal het kind zijn dat ze in zich draagt.’
Kort daarna werd een dochter geboren. Gezond en gaaf, maar met een afzichtelijk varkenskopje. En naarmate het kindje groeide werd dat hoofd wel groter, maar niet mooier.
Tanneke’s vader was een welvarende herenboer met uitgestrekte landerijen. Het was dan ook niet moeilijk om de kwaal van het meisje verborgen te houden. De vroedvrouw werd tot zwijgplicht gemaand en Joachim en Parnel namen zelf de opvoeding van hun dochtertje ter hand. Tanneke at en kreeg les in haar eigen kamer, zodat ook de dienstboden haar mismaakte gezicht niet te zien kregen. Het leven van de Skinkers was dus betrekkelijk rustig. Tot de toverkol die Tanneke’s kwaal veroorzaakt had voor de rechter kwam. Het heksenproces dat volgde trok volop aandacht, en zo werd het gebrek van Tanneke een publiek geheim.
Het schandaal was nog wel te dragen geweest als de kwade ban op last van de rechter verbroken had kunnen worden; maar of het onwil was of onvermogen, de heks nam haar vloek niet terug. In diepe ellende zocht de familie contact met een witte magiër uit de Nederlanden, Vandermast. Behalve wiskundige was die een vaardig planeetlezer. Voor Tanneke was de stand van de hemellichamen echter niet gunstig. Nadat hij een paar uur met het inmiddels twintigjarige meisje had doorgebracht, concludeerde Vandermast dat er zolang zij maagd zou blijven geen uitzicht was op herstel. Trouwen moest ze. En niet met een hansworst, een droogstoppel of een lompe boer, maar op z’n minst met een heuse heer.
De Skinkers kochten het mooiste laken, fluweel en satijn, lieten de breedste kragen kantklossen, en bestelden de beste naaisters om hun dochter een vorstelijk aanzien te geven. Maar ja, zoals het straatlied rondzong: boven al die praal stak nog altijd een snuit met reusachtige neusgaten, en hingen nog steeds die doorzichtige oorflappen boven rood priemende oogjes. De ouders van dit lieve monster waren echter rijk genoeg om een gigantische bruidsschat op tafel te leggen voor wie naar de hand van Tanneke wilde dingen. En ze verschenen, de huwelijkskandidaten: pompeuze jonkers, overmoedige soldaten en kiene studenten, maar ook lepe armoedzaaiers die hun laatste duiten naar de snijder brachten om zich op te kunnen doffen als een edelman. Ze kwamen uit Engeland, Frankrijk en Italië, en elk van deze drieste vrijers hoopte op de hoofdprijs die, aldus het waar relaas, wel veertigduizend pond bedroeg.
Niet iedereen werd binnengelaten; er was een strenge selectie aan de poort van Skinkers hofstee. Maar wie wel verder mocht wachtte een zware teleurstelling. Tanneke zag er niet alleen uit als een varken, ze gedroeg zich ook zo. En welbespraakt kon je haar ook niet noemen. De geschokte kandidaten schroomden niet om, weer buiten de poort, aan ieder die het horen wilde te vertellen dat haar woordenschat maar twee beperkte uitingen omvatte. Ook op de allerzoetste aanspraak van haar vrijers had ze geen ander weerwoord dan een hoog, nasaal ‘Oui, oui’. En haar lach klonk als het Engelse ‘Hog, hog’, maar op z’n Hollands uitgesproken.
Veertigduizend pond vond zelfs de gretigste vrijkous toch te weinig voor het leed dat een huwelijk met dit wangedrocht zou behelzen. Vandermast had weliswaar voorzegd dat een oprechte liefdeskus haar op slag van uiterlijk zou veranderen, dat Tanneke’s gezicht daarna een ravissante schoonheid zou uitstralen en dat oprecht levensgeluk haar deel zou worden, maar hoe zeker was zo’n voorspelling? Wie haar hete varkensadem in zijn gezicht had gevoeld was opgelucht weer als een vrij gezel op straat te kunnen lopen.
Na korte tijd al kwam er geen minnaar meer aan de poort. Maar Tanneke volhardde en trok naar Londen. Daar, ‘in Black Friers, of in Covent Garden’, was ze nog altijd op zoek naar een vrijer. ‘En,’ zo eindigt het relaas…
‘…wie in de toekomst in een pamflet of straatlied een ander verhaal zal beschrijven of zingen dan in dit boekje is uiteengezet, die zondigt tegen de werkelijkheid; want wat hier geopenbaard is stoelt op betrouwbare, door en door beproefde informatie.’
Een waar verhaal dus. Maar hoe waar? Het ‘relaas’ situeert Wirkham ‘lying between Holland and those parts belonging to the Empire, on the River Rhine’. In een moderne atlas is op de kaart van zowel het Nederlandse als het Duitse Rijngebied geen Wirkham te vinden, en ook op antieke kaarten ontbreekt deze plaatsnaam. Is het een verbastering van Wierschem? Dat dorp ligt niet ver van de Rijn, aan de Moezel tussen Koblenz en Cochem, even ten noordoosten van het pronkstuk der Duitse kastelen, Burg Eltz. Dit grondgebied was als ‘vrije heerlijkheid’ neutraal in de Dertigjarige Oorlog. Maar als Wirkham en Wierschem dezelfde plaats zijn, dan blijkt Tanneke niet zo Hollands als het drukwerk van de straatzangers en het waar relaas haar noemen. Dan moeten we het ‘Dutchland’ in de liedbladen als ‘Duitsland’ vertalen.
Of moeten we Wirkham als ‘Workum’ lezen? Dat is een plaats in Friesland, maar ook Woudrichem wordt wel Worckum genoemd. Deze Noord-Brabantse vestingstad ligt aan de samenvloeiing van Maas en Waal, en die laatste rivier is een voortzetting van de Rijn. Woudrichem was bovendien de hoofdplaats van de heerlijkheid van Altena. Maar in 1639 was die heerlijkheid allerminst neutraal, want al een halve eeuw eigendom van de Staten van Holland.