Catharina Mulder werd op 25 maart 1723 geboren in de Doelstraat in Rotterdam. Ze was het tweede kind in het gezin Mulder, dat in totaal vijf jongens en vier meisjes telde. In 1745 trouwde zij met Pieter van Wijngaarden, kuipersknecht in De Drie Aken. Met hem kreeg zij drie dochters: Kaatje, Trijntje en Jannetje, en twee zoons: Cornelis en Willem. Trijntje zou haar later opvolgen als keurvrouw van de mosselen.
In maart 1764 overleed Pieter en liet Catharina achter met vijf minderjarige kinderen. In januari 1765 hertrouwde zij met Leendert de Lange, zakkendrager en weduwnaar met vier minderjarige kinderen. Met hem kreeg ze nog een dochter, Lena geheten. De Zwanensteeg, waar het gezin woonde, was een van de zes steegjes van het Achterklooster, een volksbuurt achter het oostelijk einde van de Hoogstraat.
Haar bijnaam Kaat Mossel dankte Catharina Mulder aan haar professie van keurvrouw van de mosselen. Iedere ochtend, de zondag daargelaten, trok ze naar de mosseltrap bij de Roobrug aan de Spaansekade om de Zeeuwse mosselen te keuren die door vissers uit Den Briel en Rotterdam werden aangevoerd. Zij beoordeelde de kwaliteit van de vangst, distribueerde die en droeg zorg voor een ordentelijke gang van zaken onder de mosselventsters, van wie de meesten in het Achterklooster woonden. Dit ambtenarenbaantje leverde haar dertig gulden aan emolumenten per jaar op. Geen vetpot, maar als mosselverkoopster had ze, door haar reputatie als keurvrouw, clientèle onder de gegoede burgers van de stad, onder wie een aantal leden van de Rotterdamse vroedschap.
Kaat Mossel was orangist in hart en nieren. Sinds het herstel van het stadhouderschap in 1747 vierde ze de verjaardagen van de Oranjes uitbundig. In 1783 schoot de carnavaleske viering van de verjaardag van Willem V op 8 maart sommige burgers van Rotterdam in het verkeerde keelgat. Men had hen die dag ‘drinkgeld’ afgetroggeld – een gebruik, vergelijkbaar met het ‘trick or treat’ tijdens Halloween – en er waren rake klappen uitgedeeld omdat ze te weinig oranje aan het lijf droegen. Ook waren er opstootjes en plunderingen geweest.
In zijn Geschiedenis des vaderlands herinnert Bilderdijk zich Kaat Mossel als een ‘ruw en gemeen wijf’.
De radicale patriot Jan Jacob Elsevier richtte met toestemming van de vroedschap een bewapende schutterscompagnie op, waarmee hij regelmatig op patrouille ging. Deze compagnie trok veel bekijks, maar stuitte ook op weerstand. Er ontstonden opstootjes tijdens de nachtelijke patrouilles, waarin Kaat Mossel een belangrijk aandeel zou hebben gehad. Ze zou de relschoppers hebben opgehitst, onder andere met de belofte wijn uit te delen aan iedereen die de parade van de wacht wist te verstoren. In de nacht van 3 op 4 april 1784 escaleerde de zaak toen relschoppers slaags raakten met Elseviers compagnie. Er werd op de menigte geschoten en er vielen vier doden. De Staten van Holland stelden een commissie in om de oorzaken van de rellen te onderzoeken en de rust in de stad te herstellen.
Op 1 september 1784 werd Kaat Mossel samen met haar vriendin Keet Zwenke gearresteerd voor haar vermeende aandeel in de rellen en opgesloten in de kerkers van het stadhuis. De commissie verhoorde Kaat Mossel 24 keer. Tijdens die verhoren werd duidelijk dat men haar ervan verdacht door Haagse kringen rond de stadhouder omgekocht te zijn om amok te maken. Die verdenking werd gevoed door de connecties die zij als mosselverkoopster had met enkele orangistische vroedschapsleden. Het gerucht dat zij in Den Haag een zak met achthonderd guldens zou hebben ontvangen, was volgens haar in de wereld gebracht via het roddelcircuit van het Achterklooster. Van het drinkgeld dat zij op de verjaardag van de stadhouder had ontvangen maakte ze geen geheim: zoiets behoorde in haar belevingswereld immers tot een eeuwenoude feestcultuur, waarin het aftroggelen van een gift de normaalste zaak van de wereld was.
Ondertussen draaide de publiciteitsmachine van de patriotten op volle toeren. In allerlei schotschriften, spotprenten en parodieën groeide Kaat Mossel uit tot het icoon van het door hen geminachte ‘Oranjegemeen’. Zij werd steevast afgebeeld als een viswijf dat zich voor het karretje van de orangisten had laten spannen. Zij is de ‘stadhouderes van ’t grauw, ’t vermaak van laffe groten/ Het blinde werktuig van hun snood baatzuchtig doel!’ en ‘een schandvlek van het vrouwenschoon’ (Stadhouderes, 1784). Beëlzebub geeft er spontaan de brui aan wanneer hij kennis maakt met Kaat Mossel, want hij erkent in haar zijn meerdere. Kaat weigert op zijn gloeiende troon plaats te nemen – ‘ik zou mijn hammen branden’ (Kaat Mossel, 1785).
Een jaar na haar arrestatie, op 3 september 1785, formuleerde officier Paulus Gevers zijn eis in de zaak tegen Catharina Mulder: publieke geseling en brandmerking, tien jaar opsluiting in het tuchthuis gevolgd door eeuwige verbanning uit Rotterdam en zijn jurisdictie. Willem Bilderdijk, haar advocaat, ging nog dezelfde dag bij het Hof van Holland in hoger beroep. Kaat werd overgebracht naar de Voorpoort in Den Haag, waar ze bijna twee jaar vastzat. Toen op 20 september 1787 Willem V zijn glorieuze rentree in de hofstad maakte, was haar proces nog in volle gang. Kaat werd, net als andere prinsgezinden, voor haar onderstelde misdaden gepardonneerd. Ze bedankte echter voor die eer – ze had niets gedaan, vond ze, dus had ook geen pardon nodig. Op 5 oktober 1787 verscheen Kaat Mulder voor het laatst voor het Hof en werd vervolgens op vrije voeten gesteld. Zo is de eis van officier Gevers dus nooit uitgevoerd. Bilderdijk eiste en verkreeg een schadevergoeding voor zijn cliënte: op 5 november 1787 kenden de Staten van Holland haar 3642 gulden en 15 stuivers toe. In zijn Geschiedenis des vaderlands herinnert Bilderdijk zich Kaat Mossel als een ‘ruw en gemeen wijf’.
Over haar leven na haar vrijlating is verder niets bekend. Catharina Mulder overleed op 29 juni 1798 in de Zwanensteeg en werd op 4 juli begraven. Ze liet vier meerderjarige kinderen na.
Reputatie
Na haar dood bleef het beeld van Kaat Mossel als vertegenwoordigster van het volksorangisme in stand. Aan de vooravond van de inhuldiging van koningin Wilhelmina in 1898 kreeg zij naast onder anderen Kenau Hasselaar een prominente plaats op de Nationale tentoonstelling voor vrouwenarbeid toebedeeld. Kaat Mossel had met Kenau gemeen dat zij de openbaarheid van de straat verkoos boven het besloten domein van het huishouden, en dat maakte haar tot een aantrekkelijke heldin voor de feministen van het eerste uur.
In 1904 schreef Anthonie van Sprinkhuyzen een blijspel in vijf bedrijven over Kaat Mossel, dat in het Rotterdamse theater Tivoli aan de Coolsingel werd opgevoerd. In de grande finale van het stuk zingen de bewoners van het Achterklooster uit volle borst:
Heren die ’t volk regeren
En altijd meer begeren
Van ’t zweet en bloed der mind’re man…
Kaat was het boegbeeld van het stedelijk proletariaat en paste moeiteloos in de romantisering van de arme sloeber die in het variététheater van Jacobus Hendrik Speenhoff en het volkstoneel van Herman Bouber gestalte kreeg.
Na de Tweede Wereldoorlog werd het blijspel van Van Sprinkhuyzen in een bewerking van Gerard van Veen enkele keren opgevoerd als wagenspel op Koninginnedag. Van Veen trok de parallel tussen de geschiedenis van Kaat Mossel en de bezettingsjaren van 1940-1945 en spitste het blijspel toe op het conflict tussen Kaat Mossel als vrijheidsstrijdster en Peter Mannie als haar laffe en rancuneuze verrader. (Mannie was in 1784 een van de getuigen die haar in diskrediet had gebracht.)
In 1994 herleefde Kaat Mossel, vertolkt door Joke Bruijs, in een musical van Gerard Cox en Peter Blanker. Ook de merchandising heeft haar ontdekt. De menukaart van visrestaurant Kaat Mossel aan de Rotterdamse Admiraliteitskade meldt dat de naamgeefster in 1798 stierf na een ‘roerig leven, zware arbeid, rellen, gevangenschap, drank en Oranje Boven’.
~ Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland