Honderden portretten zou ze naar eigen zeggen hebben getekend. Bep Rietveld, de dochter van de bekende ontwerper Gerrit Rietveld, overleefde de Japanse gevangenkampen in Nederlands-Indië. In de kampen tekende en schilderde ze vele, vele portretten.
In 2020 werd een groot aantal daarvan tentoongesteld in museum Flehite, vergezeld van een documentaire. In de maanden die volgden, doken veertig tot dan toe onbekende portretten op. Tekeningen die al decennialang in familiebezit waren, bleken portretten van Rietveld. In Het Indische licht gaat historica Erika Prins op zoek naar de verhalen achter de portretten. Verhalen van kinderen en vrouwen. Van families, uiteengerukt door de Tweede Wereldoorlog. Sommigen overleefden, anderen niet.
Bep Rietveld
Het boek opent met een uitgebreide biografische schets van het leven van Elisabeth Rietveld (1913-1999). Geboren als de dochter van een bekende kunstenaar, was ze vaak in de werkplaats van haar vader te vinden. Als kind begon Rietveld met tekenen om daar nooit meer mee op te houden.
Alhoewel haar vader niet veel waardering had voor de schilderkunst, koos Bep toch die route. In 1938 vertrok Rietveld samen met haar zoontje Fons naar Nederlands-Indië, nadat haar huwelijk op de klippen was gelopen en de relatie met haar vader al jarenlang verstoord was.
Documentaire over het werk van Bep Rietveld:
Naar Nederlands-Indië
In Indië hertrouwde ze al snel met Dennis Coolwijk, op 20 april 1938 om precies te zijn. In 1939 werd een dochter geboren, Vrouwke, van wie haar moeder uiteraard een tekening maakte en naar Nederland stuurde. Met Dennis leefde Bep een heerlijk kunstenaarsleven in een excentrieke wijk in Batavia. Ondanks de oorlogsdreiging, Nederland was al bezet, exposeerde Rietveld in 1941 met haar werk. Eerst in Batavia, daarna in een rondreis over Java. Haar werk werd goed ontvangen en lovend besproken in de koloniale pers. Het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog gaf echter een heel andere wending aan haar leven.
Schilderen in de kampen
Terwijl de Japanners begonnen met de internering van burgers, lukte het Rietveld om nog een tijd buiten het kamp te blijven. Wanneer ze precies in het kamp terechtkwam, is onbekend, vermoedelijk was het eind 1943. In de kampen ging Bep Rietveld gewoon door met schilderen en tekenen. ‘Ik ben altijd blijven tekenen,’ zegt ze er zelf over. Net zoals andere vrouwen het sociale leven zoveel mogelijk voortzetten, bleef Rietveld ook doorgaan met haar werk.
Op 1 april 1944 veranderde de situatie in de kampen drastisch, de burgerkampen stonden vanaf dat moment onder militair regime. Dat betekende een veel strenger regime, waarin veel minder was toegestaan. Toch bleef Bep onverstoorbaar doortekenen. Het was haar reddingsboei, ook al was het flink behelpen. Met alleen wat krijtjes en stukjes papier probeerde ze er het beste van te maken. In het kamp was bekend dat Bep portretteerde, soms tegen betaling.
Ogen
Veel vrouwen en kinderen wisten de weg naar de kunstenares te vinden. Vaak volstrekt onbekende burgers, maar soms ook bekendere, zoals Beb Vuyk, journalist en schrijfster van het Groot Indonesisch Kookboek. Wat onmiddellijk opvalt in de portretten van Rietveld, zijn de ogen. Het zelfportret op het omslag van Het Indische licht is er een fraai voorbeeld van. Het waren altijd de ogen, mond en het hoofdhaar die Rietveld het meest troffen in een gezicht, vertelde ze ooit in een interview.
Prins voert deze aandacht voor de ogen terug op de invloed die schilderes Charley Toorop heeft gehad op Bep Rietveld. Ook in haar portretten springen de ogen er enorm uit. In de kampportretten zijn vaak holle, lege ogen te zien. Ogen die indruk maken, die leed hebben gezien. Prins:
Kinderogen die dingen hadden gezien waar later niet meer over gesproken kon worden.
Snippers informatie
Liefdevol en zorgvuldig probeert Erika Prins de verhalen achter de portretten te reconstrueren. De diepgang van de veertig verhalen loopt echter sterk uiteen. Dat heeft alles te maken met het beschikbare bronnenmateriaal. Soms is de auteur gezegend met een egodocument uit een gevangenkamp, vaker is er vrijwel niets bekend van de kampervaringen van de geportretteerde. In sommige portretten ligt de nadruk daarom sterk op de periode voor de oorlog, zoals in het geval van de kinderen Van Kessel. De portretten van Carla, Wilty, Piet-Hein en Arnold staan centraal, maar het verhaal zelf gaat toch vooral over het werk van vader Hein Kessel voor de oorlog.
Levenslange vriendin
Anders is het in het geval van Margaretha Ferguson en haar dochter Marjan. Rietveld tekende hen eind april 1943, Bep zelf verbleef op dat moment nog buiten het gevangenkamp. Doordat Ferguson haar ervaringen opschreef in een (later uitgegeven) dagboek, kan Erika Prins haar verhaal veel meer diepgang geven. Uit het verhaal blijkt hoe zwaar de leefomstandigheden in de kampen waren en hoe moeilijk de situatie voor de vrouwen en hun kinderen was. Bep en Margaretha zouden hun leven lang vriendinnen blijven.
Een kostbaar familiestuk
Uit alle verhalen die Prins optekent, blijkt wel dat het Rietveld-portretten door de eigenaren als waardevolle objecten werden gezien. Tijdens de oorlog werden de kunstwerken zorgvuldig bewaard, verstopt als het moest. Na de oorlog zwierven sommige portretten de wereld rond, anderen raakten kwijt. Maar de meeste portretten werden gekoesterd als kostbare familiestukken, kregen een prominente plek in huizen en gezinnen. Het staat voor vele familieleden symbool voor de ellendige periode in de kampen.
Peter László bijvoorbeeld, hij kreeg het portret van hemzelf na de dood van zijn ouders in bezit. Het hing een tijdje in de woonkamer, schrijft Prins, maar verhuisde naar de slaapkamer. De intens droevige blik van het jongetje was zijn vrouw teveel. Het is de verdienste van Erika Prins dat ze in dit boek de verhalen achter deze portretten aan de vergetelheid heeft ontrukt.
Boek: Het Indische licht. Nederlands-Indië en de kampportretten van Bep Rietveld