Als de herfst aanbreekt worden er tijdens boswandelingen vaak kastanjes geraapt. Tamme kastanjes om rauw te eten, te poffen, te roosteren of mee te koken in gerechten. Wilde kastanjes, ook wel paardenkastanjes genoemd, om creatieve knutselwerkjes van te maken op regenachtige dagen in de herfstvakantie. Ruim honderd jaar geleden ging de Britse jeugd echter om een heel andere reden op pad om wilde kastanjes te verzamelen, namelijk om er voor te zorgen dat de Britse kanonnen aan het Westfront konden blijven bulderen.
In de herfst van 1917 verschenen er in heel Groot-Brittannië affiches op de muren van klaslokalen en padvindershutten met de oproep aan leerlingen en scouts om in groepsverband kastanjes te gaan verzamelen. Benadrukt werd hierbij dat om een campagne ging van hoge urgentie en onschatbare waarde voor de strijd aan het front. De schoolkinderen is echter nooit uitgelegd hoe het rapen van kastanjes nou precies bij heeft gedragen aan de oorlogsinspanningen. Overigens zal dat velen een zorg zijn geweest, omdat zij meer geïnteresseerd waren in de 7 shilling en 6 pence voor iedere honderd pond die ze konden inleveren.
Cordiet
Wekenlang struinde de jeugd door bossen en lanen op zoek naar de glanzend bruine ‘conkers’ waarmee ze elkaar voorheen bekogeld zouden hebben. Hun inspanningen waren zo succesvol dat ze meer kastanjes verzamelden dan dat er treinen waren om ze te transporteren en nog maandenlang lagen ze op grote hopen te rotten in de nabijheid van de stations. Slechts een totale hoeveelheid van drieduizend ton bereikte wél haar eindbestemming: de Synthetic Products Company in King’s Lynn. Daar werden ze verwerkt tot aceton, een cruciaal oplosmiddel in het productieproces van een rookloze stuwstof voor granaten en kogels, cordiet geheten.
Cordiet was in gebruik bij de Britse strijdkrachten sinds 1889, toen het voor het eerste zwart buskruit verving. Het bestond voornamelijk uit hoog-explosief nitroglycerine en nitrocellulose, dat alleen maar tot hanteerbare strengen (of ‘koorden’, waarvan de naam cordiet was afgeleid) geperst kon worden met behulp van aceton als oplosmiddel. Vóór de Eerste Wereldoorlog was de benodigde aceton voor de munitiefabrieken vrijwel volledig verkregen door middel van droge destillatie (zogenaamde pyrolyse) van hout.
Maar omdat er bijna honderd ton berken-, beuken- of esdoornhout nodig was om één ton aceton te produceren, stonden die fabrieken vooral in landen met een omvangrijke bosbouwsector en was Groot-Brittannië genoodzaakt om aceton te importeren uit de Verenigde Staten en Canada. In 1913 deed men een poging om aceton in eigen land te produceren door er een moderne fabriek voor neer te zetten in de ‘Forest of Dean’, een eeuwenoud bos van meer dan honderd vierkante kilometer in Gloucestershire. Bij het uitbreken van de oorlog bedroeg de voorraad voor militair gebruik echter nog maar drieduizend ton en het was snel duidelijk dat er behoefte was aan een binnenlands alternatief.
Dit werd zelfs nóg urgenter toen er in het voorjaar van 1915 een acuut tekort aan granaten optrad – de zogenaamde ‘shell crisis’ – waardoor de Britse kanonnen aan het Westfront nog maar vier keer per dag konden vuren.
Chaim Weizmann
In reactie hierop riep de Britse regering een speciaal Ministerie van Munitie in het leven dat onder leiding kwam te staan van David Lloyd George (1863-1945), de toekomstige oorlogspremier. Eén van zijn eerste initiatieven was om de briljante chemicus Chaim Weizmann (1874-1952), professor aan de Universiteit van Manchester, studie te laten doen naar een alternatief productieproces voor aceton. Weizmann ging hier prompt op in.
Voortbordurend op het werk van Louis Pasteur (1822-1895) had Weizmann een anaeroob fermentatieproces ontwikkeld dat gebruik maakte van de zeer actieve Clostridium acetobutylicum (ook bekend als de ‘Weizmann-bacterie’) om grote hoeveelheden aceton te vormen uit zetmeel-houdende voedselgewassen zoals graan, mais en rijst. Hij stemde er direct in toe om dit proces ter beschikking van de regering te stellen.
In mei 1915, nadat Weizmann de Admiraliteit had gedemonstreerd dat hij honderd ton graan kon omzetten in twaalf ton aceton, vorderde de regering de installaties van brouwerijen en stokerijen om fabrieken voor dit productieproces te bouwen in Holton Heath (Dorset) en King’s Lynn (Norfolk). Samen produceerden zij dagelijks meer dan driehonderd ton aceton, genoeg om aan de bijna onverzadigbare vraag naar cordiet te voldoen (het Britse leger en de marine vuurden tussen 1914 en 1918 bijna tweehonderdvijftig miljoen granaten af).
Kastanjes
Maar begin 1917, toen alle graan en aardappelen nodig waren om de Britse bevolking te voeden en Duitse onderzeeërs op de Atlantische Oceaan de aanvoer van mais uit de Verenigde Staten dreigden af te snijden, werd Weizmann dringend gevraagd om een andere zetmeel-houdende grondstof te bedenken die niet ten koste zou gaan van de krappe voedselvoorziening. Hij begon toen te experimenteren met kastanjes, omdat die door het hele land in overvloed voor handen waren, en stelde vast dat hier voldoende aceton uit gevormd kon worden voor een efficiënt productieproces. Dit leidde direct tot de landelijke oproep aan de schooljeugd om kastanjes te gaan rapen en in te leveren.
De regering vond het niet verstandig om de achtergrond hiervan te openbaren, aangezien de Duitsers dan wellicht ook op kastanjejacht zouden gaan. Ook hun overzeese grondstoffentoevoer was immers stil komen te liggen nadat de Britten een zeeblokkade hadden ingesteld. De enige officiële mededeling werd gedaan in The Times van 26 juli 1917 met de letterlijke tekst:
‘De regering vraagt om kastanjes, zonder hun groene bolsters, ten behoeve van haar munitieministerie. Ze zullen granen vervangen die tot op heden werden ingezet voor een artikel dat zeer belangrijk is voor de voortzetting van de oorlog.’
Toen er in het Hogerhuis nadere vragen over werden gesteld, luidde het verhullende antwoord dat de kastanjes voor ‘bepaalde doeleinden’ nodig waren. Sommige leden werden zo wantrouwig, dat ze de regering er van gingen verdenken dat er persoonlijke belangen in het spel waren.
De daadwerkelijke productie van aceton uit kastanjes was, in tegenstelling tot Weizmann’s inschattingen, niet bijzonder succesvol. Door aanloopproblemen duurde het tot april 1918 vooraleer het proces in de fabriek van King’s Lynn operationeel was. Bovendien werd daarna spoedig duidelijk dat de gehoopte opbrengst aan aceton niet gerealiseerd kon worden. Daarom zette men er al na enkele maanden een punt achter. Achteraf rijst daarom de vraag: Hebben de kastanjes eigenlijk wel bijgedragen aan de eindoverwinning? Het antwoord luidt dat ze weliswaar een rol hebben vervuld, maar absoluut geen doorslaggevende.
Weizmann daarentegen speelde wel een hoofdrol vanwege zijn briljante oplossing voor het acetontekort. Door gebruik te maken van natuurlijke gewassen – variërend van mais tot kastanjes – leverde hij een wezenlijke bijdrage aan de beëindiging van de ‘shell crisis’, waardoor de kanonnen aan het westfront weer konden bulderen.
Weizmann, een toonaangevende zionist, werd beloond voor deze cruciale bijdrage aan de oorlogsinspanningen toen het oorlogskabinet op 2 november 1917 de ‘Balfour-verklaring’ tekende. Hieruit kwam een brief voort – geschreven door minister van Buitenlandse Zaken Arthur Balfour (1848-1930) en gericht aan Lord Rothschild (1868-1937), een prominente Britse jood – waarin de regering haar steun toezegde voor de vorming van een National Home voor het joodse volk in Palestina.
Dit wordt gezien als de eerste stap in een lange weg naar de vorming van een onafhankelijke joodse staat. Toen deze in 1948 werd uitgeroepen, werd Weizmann er de eerste president van.