‘De noodtoestand waarin we leefden’
Donker, koud en schaars, zo liet de kerstviering van veel bewoners van de grote steden in het westen zich beschrijven. In een appartement boven Theatercafé de IJsbreker aan de Amstel in Amsterdam bracht het echtpaar Crone hun kerstdagen voor een groot deel liggend in bed door, want dat was de enige plek in huis waar het warm was. Brandstof om de kachel te stoken was er nauwelijks. Als ze uit bed waren, liepen ze binnenshuis rond met een jas aan en een muts op. Verlichting was afkomstig van een paar kaarsjes en een petroleumlamp, want elektriciteit was er niet. Eten was er evenmin nauwelijks en hun kerstmaaltijd bestond uit niets anders dan winterwortelen. Een kerstboompje hadden ze wel gekocht. Het stel had nog wel wat bloem en boter in huis, maar ze hadden afgesproken dat te bewaren tot oudjaarsavond om pannenkoekjes van te bakken. Met wat stukjes hout konden ze toen een noodkacheltje stoken, waarop ze in een pannetje de pannenkoekjes bakten.
Voor de eveneens in Amsterdam wonende familie Amsberg was er met kerst weinig meer dan de geur van pannenkoeken die de overburen bakten. Zelf hadden ze vrijwel niets te eten. De toen vierjarige dochter Kiki kon zich na de oorlog alleen maar herinneren dat ze een blikje zoete gecondenseerde melk met zijn drieën deelden als kerstmaaltijd. Haar poes was ze ook kwijt. Volgens haar ouders was die gestolen. Het zal die winter niet de enige kat zijn geweest die bij gebrek aan beter vlees belandde in de kookpot.1
In Scheveningen was de kerststemming al niet beter dan in de hoofdstad. Volgens visser Cor van Toorn werd er ‘heel weinig’ van de kerstdagen genoten. Zonder verwarming en met alleen het licht van een kaarsje zat er weinig anders op dan rond ‘een uur of zeven of half acht’ onder de wol te gaan. De Scheveninger wist ‘dat het 25 december was, maar daar was alles mee gezegd.’ Sinds september werkte hij in de gaarkeuken aan de Alkemadelaan, waar de voedselvoorraden enorm geslonken waren. Gingen er in september nog 20 pakjes boter in de soeppotten van 500 liter, in december was dit nog slechts één pakje. Met sla uit tien kisten erbij moest het mengsel doorgaan voor groentesoep.
Met honger naar bed
Twee dagen voor kerst werd hij er met een aantal anderen op uit gestuurd om met paard en wagens in de kelder van een overheidsgebouw aan de Oostduinlaan aardappelen te halen. De hele vloer lag er vol mee, maar het grootste deel was verrot. Alles werd meegenomen, waarna de goede exemplaren eruit werden gezocht en in de aardappelschilmachine gegooid. De geschilde aardappelen werden als extraatje op de twee kerstdagen uitgedeeld. Een andere aanvulling op het rantsoen voor de kerstdagen bestond uit een klein bakje stamppot met spekvinkjes voor iedereen. De mensen aan wie het eten uitgedeeld werd vonden volgens Cor dit kerstextraatje ‘geweldig’, maar zouden na de kerstdagen weer genoegen moeten nemen met een steeds schameler rantsoen.2
In het huis van de katholieke politicus P.J.M. Aalberse Den Haag kon gedurende de periode voor kerst vanwege de kolennood ‘maar één kamer matig verwarmd worden en slechts gedurende een deel van den dag.’ Hij vroeg zich af of ze met de slinkende kolenvoorraad de Kerstmis wel zouden halen. ‘Alsmaar in de kou zitten’ met ‘dooie vingers en ijsvoeten’ vond hij ‘bijna nog erger dan honger te hebben.’ Veel van zijn stadsgenoten gingen erop uit om hout te verzamelen om de kachel te kunnen stoken. Dagelijks zag hij zowel ‘deftige’ als ‘gewone’ mensen ‘sjouwen met takkenbossen’, die ze in de bosjes bij elkaar hadden gesprokkeld. Vaak werden hele bomen omgehakt. Met de kerstdagen was het volgens Aalberse in huis niet warmer te krijgen dan 10℃. Elektriciteit was er evenmin en de enige lichtbron in huize Aalberse waren ‘een paar kaarsen’ waarmee zuinig gedaan moest worden, waardoor ze ‘s avonds lange tijd in het donker zaten. Nachtrust was ook een zeldzaamheid, aangezien in de stad V-1’s en V-2’s werden afgeschoten wat veel herrie veroorzaakte.
Het nieuws over de Duitse doorbraak in de Ardennen was ook in Nederland gearriveerd en droeg eraan bij dat de kerstdagen in gedeprimeerde stemming verliepen. ‘De hoop nu weldra eindelijk na bijna vijf lange jaren weer bevrijd te worden, was weer naar verder verschiet teruggedrongen’, noteerde Aalberse in zijn dagboek.
‘Daarbij kwam de noodtoestand waarin we leefden. […] ’t Aardappelenrantsoen – ons voornaamste levensmiddel – is nu nog maar één kilogram per hoofd per week. ’t Broodrantsoen werd al tot 500 gram per week teruggebracht. Groente was al reeds wekenlang niet meer te krijgen. […] Zoo stonden we er voor. Elken avond gingen we met honger naar bed.’
Hongertochten
De voedselsituatie was in het bezette noorden en oosten minder nijpend, want daar zorgden boerderijen voor een toereikend voedselaanbod. Veel bewoners van de Randstad gingen op ‘hongertocht’ en legden vele kilometers af om op het platteland bij boeren waardevolle bezittingen om te ruilen voor etenswaar. Het gezin Aalberse hoefde er in de periode van de feestdagen niet op uit te trekken voor voedsel, want dit werd gewoon bij hen bezorgd. Bekenden uit Zevenaar stuurden hen een ‘groot pakket’ dat op de vrijdag voor Kerstmis bezorgd werd. ‘Wat een heerlijkheden kwamen daar uit!’ schreef P.J.M. Aalberse enthousiast in zijn dagboek.
‘Een prachtig stuk varkensvleesch, drie hardgekookte eieren, veel peulvruchten, melkpoeder, enz. enz. Ja zelfs, uitbundige weelde: voor mij een zak heerlijke vóóroorlogsche tabak!’
Hij en zijn moeder kregen tranen in hun ogen en dansten om de tafel van blijdschap. Na de kerst ontvingen ze ook nog peulvruchten en ‘twee heerlijke schapenkarbonades’ van andere vrienden van buiten Den Haag. ‘Zoo waren we met de feestdagen den koning te rijk’, aldus de dagboekschrijver, ‘en behoefden we niet met een hongerigen maag in bed te liggen geeuwen.’3
Waren de kerstedities van De Telegraaf de voorgaande jaren nog vrolijk en hoopvol van toon, de redactie kon in 1944 niet meer om de droevige werkelijkheid heen. Vanwege de rantsoenering was de krant dunner en in plaats van luchtige en ludieke berichten, foto’s en advertenties bevatte deze nieuws over rantsoenering, woekeraars en de oorlog. Het voorblad van de krant van 23 december was weliswaar versierd met hulstblad, maar de koppen ‘donkere Kerstmis 1944’, ‘Zware geall. aanvallen op de Duitsche flanken’ en ‘Duitsche voorhoeden verder westelijk gedrongen’ spraken boekdelen. Een kerstkruiswoordenpuzzel en kinderhoekje ontbraken echter niet.
‘Geen geur van dennengroen, geen glans van kaarsen, geen feestelijk toegerichte disch’, zo begon het sombere hoofdredactioneel commentaar,…
‘…alles wat door symbool en uiterlijke streeling eertijds Kerstmis schoon en heerlijk maakte, is ons ontvallen.’
Met geen woord werd gerept over het nationaalsocialisme en zijn leider, maar wel werd voorgesteld steun te vinden in het geloof in Christus, in een artikel met als titel ‘Het Kind’. ‘Kunnen deze stille dagen een geringeren wederdienst van ons vragen’, werd opgeroepen in het artikel,
‘…dan dat wij met de gansche innigheid van ons gemoed ze allen gedenken: de mannen, vaders en broeders die op vreemde wegen zijn weggevoerd, de gewonden in alle lazaretten, wien de tranen in de oogen branden, omdat hun liefste wensch verging, de geblakerde steden en de gewonde aarde, ook al verkrimpen de zenuwen van ons hart daarbij van pijn?’ 4
‘Fantastische prijzen’
Op 22 december 1944 berichtte De Telegraaf dat de Amsterdamse bloemen- en kerstbomenmarkt aan de Singel, ‘waar andere jaren omstreeks dezen tijd een doordringende dennengeur hing’, ‘thans een schralen aanblik’ bood. Grote kerstbomen ontbraken geheel, maar kleine kerstboompjes en losse sparrentakken waren wel te koop. In het kerstgroen was een ‘levendige handel, want er zijn nog velen, die met een eenvoudigen kersttak hun kamer willen versieren.’ Elders in de stad was het niet toegestaan kerstbomen te verkopen. In etalages van bloemenwinkels stonden wel ‘fraaie kerstbloemstukken, zowaar met lange, witte kaarsen’ uitgestald’, maar die werden verkocht ‘tegen fantastische prijzen’. Verder was er volgens de verslaggever in de winkels in de hoofdstad ‘niet veel te zien van Kerstmis.’ Kerstkransjes, kerststollen en andere lekkernijen waren al helemaal niet te verkrijgen want de banketbakkers waren ‘al maanden hermetisch afgesloten!’5
De volgende dag rapporteerde diezelfde krant dat vele handelaars in kerstgroen hun prijs flink hadden opgedreven, naar hun zeggen omdat de inkoopprijzen ook hoog waren. ‘De Amsterdammers, die gisteren op de Bloemenmarkt op het Singel of in bloemenwinkels groene Kersttakken, roode hulsttakken of witte cyclamen wilden koopen, kwamen al gauw tot de conclusie, dat de prijzen maar één kleur hadden, nl. zwart.’ Daarop was door de Prijsbeheersing opgetreden ‘tegen een vijf-en-twintigtal winkels, waaronder ook groote zaken en stalletjes’. Prijzen werden onder dwang verlaagd, waarna zich ‘onmiddellijk […] o.a. op de Bloemenmarkt files [vormden] van kooplustigen, die tegen vastgestelde prijzen groen of bloemen konden koopen.’6
Een lichtend voorbeeld
Door de illegale pers in Nederland werd ook speciale aandacht aan Kerstmis gegeven. In het van juni 1944 tot maart 1945 in Den Haag uitgegeven Het Nieuws stond op 24 december 1944 een symbolisch verhaal over een twintigjarige verzetsman die weigerde zijn vrienden aan de bezetter te verraden en die daardoor sneuvelde voor zijn vaderland. De overeenkomst met die andere figuur van ‘eenvoudige’ afkomst die zich opofferde voor de mensheid zal met de kerstdagen geen toeval zijn geweest. ‘Zijn geest leeft voort in ons, zijn vrienden’, viel te lezen in het verzetskrantje. ‘Hij is thans ons lichtend voorbeeld. Hij sprak niet en dat kostte hem zijn leven en hij gaf dat voor ons.’ ‘Kerstfeest 1944, waar je hoopvol naar opzag’, zo eindigde de tekst, …
‘…als naar den tijd van bevrijding van jouw en ons vaderland, moge je de bevrijding hebben gebracht en de vrede die de wereld toch niet geven kan en het begin is van een eeuwig, gelukkig vredig Kerstfeest. Wij bidden je dat toe.’
Een tekening van een man die uit het raam kijkt naar een kerkje met daarboven vier geallieerde vliegtuigen sierde de laatste pagina van het krantje. ‘Kerstmis 1944, de bevrijding is nabij’, luidde het hoopvolle onderschrift.7
Op de voorpagina van de Haarlemse editie van christelijke verzetskrant Trouw van 21 december 1944 prijkte een tekening van Jezus in de kerststal. Boven hem was een engel met zwaard getekend, geflankeerd door de onheilspellende figuren van de dood en een Duitse soldaat. Een angstaanjagende klauw – het symbool van de honger – strekt zich uit naar het kindje in de kribbe. ‘De vrede overwint’, aldus de begeleidende tekst.
‘De vredekracht van Jezus Christus, de Zoon van God, brengt eenmaal alles op zijn plaats, – en de oorlog en de honger en alle leed moet wijken. […] Het licht schijnt in de duisternis.’ 8
Boek: Kerstmis onder vuur – Kerst tijdens de Tweede Wereldoorlog
Ook interessant: Kerstmis in het eerste oorlogsjaar
…en: De Hongerwinter van 1944-1945 – De barre laatste oorlogswinter
Bekijk dit boek bij:
2 – VPRO-radio Het Spoor Terug, ‘Kerst 1944’, 27-12-1987
3 – Aalberse, P.J.M., Dagboek XI: Begin november 1944 tot 7 augustus 1946, Huygens ING digitaal archief
4 – ‘Donkere Kerstmis 1944’, De Telegraaf, 23-12-1944
5 – ‘Meer kersttakken dan boomen’, De Telegraaf, 22-12-1944
6 – ‘Te dure bloemen en boomen’, De Telegraaf, 23-12-1944
7 – ‘Kerstfeest 1944’, Het nieuws, 24-12-1944
8 – ‘Vrede op aarde’, Trouw : speciale uitgave Haarlem en omstreken, p. 21-12-1944