Moordenaar in toga
Vrijdag 17 november 1944. Een bestelwagen met gesloten laadruimte brengt de eenentwintigjarige Margot von Schade tegen tien uur in de ochtend van het Berlijnse huis van bewaring Moabit naar de Bellevuestrasse – naar het Volksgerechtshof.
Zwijgend zit ze tegenover twee andere vrouwen: de drieëntwintig jaar oude Barbara Sensfuss en de vierentwintigjarige Käthe Törber. De aanklacht tegen hen luidt ‘ondermijning van de weerbaarheid’. Over een uur begint de behandeling van de zaak. Wat hebben ze met hen voor? Wat kan ze verwachten?
Pas vanochtend had men haar en de twee andere vrouwen verteld dat vandaag het proces plaatsvond. Nu, rijdend door de straten van Berlijn, waarvan ze achter de brede rug van de chauffeur slechts een glimp door de voorruit opvangt, voelt ze zich ellendig. En alleen. Ze denkt aan haar familie: haar moeder, haar stiefvader, haar broers en zussen. Waar zijn ze? Ze is bang.
Een uur later: een grote zaal met witgekalkte wanden. Voor de tafel van de rechter staan drie stoelen – de stoelen voor de beklaagden. Daarnaast hebben zich geüniformeerde bewakers opgesteld. Ze maken een intimiderende indruk: ‘Hier maak je geen schijn van kans,’ zeggen hun gezichten. De wand voor haar wordt van plafond tot vloer bedekt door een bloedrode hakenkruisvlag. Ervoor, op een smalle sokkel, staat een bronzen buste van Hitler. Margot von Schade staart als dreigende indruk op haar maakt. Ze werpt een korte blik op de publieksbanken. Een anonieme massa. Bruine en zwarte uniformen. Ze hoort een dof gemompel van stemmen. Alles blijft schimmig, onwerkelijk.
‘Opstaan!’ – het commando van een bewaker snerpt door de rechtszaal. Plotseling treedt er stilte in. De deur rechts van de tafel van de rechter gaat open. De rechtbank komt binnen. Rode toga’s, rode baretten, grijze en zwarte uniformen – de bijzitters. Voorop de voorzitter: Roland Freisler. Ze kijkt hem recht in de ogen. Hun blikken kruisen elkaar kort. Hij kijkt op zijn horloge. De rechtszitting begint…
Margot von Schade volgt het tribunaal als in trance. Later, ze weet niet meer hoeveel tijd er inmiddels verstreken is, schrikt ze op: ‘Verdachte Von Schade! Opstaan!’ Door Freislers snijdende stemgeluid is ze opeens klaarwakker. Punt voor punt leest hij de aanklacht voor. Nee, hij leest ze niet voor, het is een langgerekt gebrul. Na de ‘laaghartige en achterbakse aanslag van 20 juli op onze Führer,’ barst hij vol pathos en theatraal gebarend los, heeft de beklaagde zich in het openbaar in ondermijnende zin uitgelaten. Nadat de speciale berichtgeving over de ‘wonderbaarlijke redding van de Führer’ via de radio was uitgezonden, had de beklaagde minachtend opgemerkt: ‘Pech gehad…’ En daar was het niet bij gebleven. De ‘misdadige officieren die de aanslag pleegden,’ waren, zo had de beklaagde in het openbaar verklaard, ‘niet laf geweest, maar hadden juist moed getoond’.
Een golf van ontzetting gaat door de rijen met toehoorders. De ontzetting wordt nog groter als Freisler met van verontwaardiging bevende stem een woord uit de akte van beschuldiging citeert dat iedere overtuigde nationaalsocialist als toppunt van verdorvenheid in de oren moet klinken: ‘Klotekorporaal’ had dit liederlijke meisje de Führer genoemd –‘ongelooflijk!’.
Freisler raakt buiten zichzelf van woede. Zijn fanatieke blik is op Margot von Schade gericht. Ze kijkt naar de grond. Hoe moet ze zich tegen deze razende monoloog teweerstellen? Hoe moet ze zich verdedigen? Als het haar dan toch lukt de tirade van Freisler te onderbreken, wordt ze al na een paar zinnen bars terechtgewezen. Is er dan in de hele zaal niemand die haar te hulp schiet? Waar is haar advocate? Margot von Schade voelt zich machteloos. Uitgeleverd. In de steek gelaten.
Eerder al, toen de twee medebeschuldigden, die hier echter als getuigen à charge tegen haar optreden, binnenkwamen, had ze zich willen uitspreken. Vertellen hoe het werkelijk zat. Uitleggen wat er toen echt was gebeurd, na de radio-uitzending op 20 juli. Maar Freisler had haar het woord ontnomen.
Enkele stappen van haar vandaan zitten de twee vrouwen die ooit vertrouwelingen van haar waren en die nu alle schuld op haar afschuiven. Ze willen hun hachje redden, anders niets. Margot von Schade beseft: bij dit tribunaal is elke vorm van verraad welkom. Het is een les voor de toehoorders in de zaal, die zo kunnen zien en meemaken wat er met iemand gebeurt die zichzelf buiten de ‘volksgemeenschap’ plaatst. Zoals in de tijd van de heksenvervolgingen, denkt ze. En ik ben hier de heks, veroordeeld tot de brandstapel…
Op een gegeven moment, ze is dan allang moe geworden en kan het macabere schouwspel niet meer volgen, hoort ze het monotone stemgeluid van haar advocate. Het slotpleidooi van de verdediging klinkt routineus en onverschillig. Maar is het eigenlijk wel ‘haar’ advocate? Nee, deze vrouw geniet haar vertrouwen niet. Hoe zou het ook kunnen? Ze hebben elkaar eenmaal – slechts een paar minuten – voor het proces in het huis van bewaring gesproken. Deze advocate weet niets van haar, wil ook niets van haar weten. Voor haar is ze een ‘geval’ als vele andere, een ‘dossiernummer’. Ze is door de rechtbank aangewezen en vervult haar plicht, zoals van haar wordt verwacht.
Nu het kille tribunaal ten einde loopt, beseft Margot von Schade opeens hoe groot het gevaar is waarin ze verkeert. In de afgelopen uren hoorde ze hoe haar twee medebeklaagden door de rechtbank als ‘misleide’ maar ‘in wezen’ toch rechtschapen ‘volksgenotes’ werden behandeld; hoe hun advocaten ontlastende argumenten aandroegen, ja zelfs hoe Freisler begripvolle woorden voor het gedrag van beiden overhad.
Hoe anders dan bij haar. Al vanaf de eerste minuut voelde ze de geprikkelde afwijzing van Freisler. Waarom? Omdat ze van adellijke komaf is? Geldt na 20 juli iedereen met ‘von’ in zijn achternaam als samenzweerder van Von Stauffenberg? Krijgt zij de volle laag van Freisler omdat in haar antwoorden de deemoedige bekentenis ontbreekt die hij van haar verwacht?
Dergelijke gedachten gaan door haar heen. Heeft Freisler niet eerder al cynisch opgemerkt: ‘Dat is de familie, de omgeving waaruit de verdachte afkomstig is…’ Heeft hij niet met gespeelde verontwaardiging geroepen: ‘Zeg met wie je omgaat – en ik zeg je wie je bent…’? Alles is in belastende zin tegen haar gebruikt, zelfs de brief die haar zus Gisela naar haar in de cel gestuurd heeft en die vanzelfsprekend door de beambten is onderschept en als belastend materiaal bestempeld is. In die brief schreef Gisela over een gezellige bijeenkomst – men had gedanst, gedronken… Freisler ziet dat alles slechts als bewijs van haar decadente familieafkomst. Deze jonge Margot von Schade, deze weerspannige blaag die zelfs de moed had de Führer ‘op schaamteloze wijze in het openbaar te beledigen’, die in haar ondermijnende uitspraken het mislukken van de aanslag zelfs betreurde, deze laaghartige persoon moet als afschrikwekkend voorbeeld gesteld worden…
De rechtbank gaat in raadkamer. Maar is de beslissing niet allang gevallen? Terneergeslagen en opgewonden zit Margot von Schade op haar stoel. De tijd lijkt stil te staan. Ze heeft het gevoel in een vacuüm te verkeren.
Op een gegeven moment, Margot von Schade heeft dan elk gevoel voor tijd verloren, betreden de rechter en bijzitters de zaal weer. De uitspraak van het vonnis. De stem van Freisler schalt door de zaal:
‘Verdachte Sensfuss – opstaan!
Vrijspraak!
Verdachte Törber – opstaan!
Vrijspraak!’
Ze krijgt een sprankje hoop. Wanneer de twee medeverdachten worden vrijgesproken, kom ik er misschien wel met een gevangenisstraf af…
‘Verdachte Von Schade – opstaan!’
Ze slaat haar ogen op. Voor haar: rode toga’s, rode vaandels… de buste van de Führer…
‘Wegens ondermijning van de weerbaarheid, steunverlening aan de vijand, defaitistische uitspraken en landverraad veroordeel ik u… tot de dood!’
Tot de dood? Ik? Dat kan niet waar zijn… ik ben geen misdadigster, geen moordenares… veroordeling tot de dood! Terwijl Freisler de motivering van het vonnis opleest, probeert ze de gruwelijke betekenis van het gerechtelijke vonnis tot zich te laten doordringen. Een doodvonnis? Is dit dan opeens het einde? Vanwege enkele lichtzinnige opmerkingen tijdens een gezellig samenzijn? De twee anderen waren er toch ook bij, hebben ook gelachten, lol gehad. Waarom worden zij dan vrijgesproken? Waarom word ik ter dood gebracht? De doodstraf voor zoiets – onmogelijk!
Ze zoekt naar het gezicht van haar stiefvader. Ze weet dat hij zich onder de toehoorders bevindt. Is het waar? Klopt het? Zal ik, moet ik sterven? Heeft op deze zeventiende november het noodlot me achterhaald? Wacht me nog slechts de valbijl? Margot von Schade, die tegenwoordig Margot Diestel heet, heeft overleefd. Het voortijdige einde van het Duizendjarige Rijk heeft haar leven gered. De opmars van het Rode Leger voorkwam de tenuitvoerlegging van het vonnis. Ze heeft de luchtaanvallen in haar cel ongedeerd doorstaan, evenals de kwellende overplaatsing van Berlijn naar de gevangenis in het Saksische Stolpen. Daar zou in de laatste oorlogsdagen een moedige bewakingsbeambte geen gehoor geven aan het bevel de gevangenen bij het naderen van de vijand dood te schieten. In plaats daarvan gaf hij – terwijl de Russische troepen voor de poorten van de stad stonden – ontslagbewijzen uit: ‘Margot von Schade wordt per direct ontslagen.’ Stempel, paraaf, datum. Het was 3 mei 1945. Vier dagen later ondertekende kolonel-generaal Jodl in de Noord- Franse stad Reims de Duitse capitulatie. De oorlog was afgelopen.
Boek: Moordenaar in toga – Roland Freisler, rechter in dienst van Hitler