Een landvoogd of landvoogdes (ook wel gouverneur-generaal) is de benaming voor een persoon die een vorst in een bepaald gebied vertegenwoordigt. Hij was de hoogste vertegenwoordiger van de soeverein. We kennen het begrip vooral uit de tijd van de Habsburgse Nederlanden.
Een vorst regeerde vaak over meerdere gebieden en kon dus niet altijd overal tegelijk aanwezig zijn. Omdat de Habsburgse vorsten vaak afwezig waren, maakten ze gebruik van plaatsvervangers die namens hen het bewind over de Nederlanden konden voeren. Bij voorkeur werden deze posten bekleed door familieleden, omdat die het meest betrouwbaar werden geacht. Tegelijkertijd kon de bloedband met de vorst ervoor zorgen dat de onderdanen het gezag van de landvoogd(es) sneller respecteerden.
Adviesraden
De landvoogd bleef na verloop van tijd steeds vaker permanent in functie, ook als bijvoorbeeld Karel V en Filips II wél aanwezig waren in de Nederlanden. De plaatsvervangers moesten vanzelfsprekend de beleidslijnen volgen die door de vorsten waren opgesteld. Verder moesten de landvoogden zich laten adviseren door drie centrale raden: de Raad van State, de Geheime Raad en de Raad van Financiën. Deze adviesorganen stonden gezamenlijk bekend als de ‘Collaterale Raden’ en werden in 1531 ingesteld door Karel V. Feitelijk ging het om een reorganisatie, voortbordurend op een ouder adviescollege van de Bourgondische hertogen, de zogenoemde Grote Raad. Veruit het belangrijkste adviescollege was de Raad van State, die betrokken werd bij alle belangrijke (inter)nationale ontwikkelingen. Leden van deze raad werden hoofdzakelijk gerekruteerd uit de adel en geestelijkheid. Na overleg met de genoemde raden had de landvoogd bij afwezigheid van de vorst het laatste woord.
Enkele bekende landvoogden uit de vaderlandse geschiedenis zijn Alexander Farnese (de hertog van Parma), Margaretha van Parma, Juan van Oostenrijk en Luis de Zúñiga y Requesens.
Vanaf 1572, toen een deel van de Nederlanden zich ontworsteld had aan het Spaanse gezag, stelden de Staten-Generaal in deze gebieden eigen landvoogden aan, te weten Frans van Anjou en de graaf van Leicester. Hun bewind was weinig succesvol waardoor in 1588 besloten werd voortaan geen landvoogden meer aan te stellen.