Leidens Ontzet volgens P.C. Hooft

4 minuten leestijd
Leidens ontzet, Otto van Veen, 1574
Leidens ontzet, Otto van Veen, 1574

P.C. Hooft is geen schrijver die nog veel lezers trekt. We kennen hem zoals we Vondel kennen: er is een straat of een park naar zo iemand genoemd, en dat is het dan. Zo gaan die dingen nou eenmaal en dat is niet erg. Dat laat onverlet dat die auteurs wel wisten hoe ze een verhaal moesten vertellen en mooi Nederlands schreven. Hieronder volgt een stukje uit Hoofts Nederlandse Historiën (1642) dat ik tijdens een slapeloze nacht heb overgetypt. Gegeven de datum – dit gaat online op 3 oktober – kunt u het onderwerp wel raden: het ontzet van Leiden.

Leidens ontzet
Leidens ontzet
De situatie: de dijken zijn doorgestoken, de vloot van Lodewijk van Boisot nadert de belegerde stad en hoeft alleen de Lammenschans nog in te nemen, maar de postduif waarmee dit de Leidenaren wordt aangekondigd, valt in Spaanse handen. De belegeraars besluiten echter geen soldaten nodeloos op te offeren en trekken zich geordend terug. Het geschut, dat ze niet kunnen meenemen door het geïnundeerde gebied, wordt onklaar gemaakt door de stukken in het water te werpen.

Climax

Let op de mooie manier waarop Hooft het verhaal opbouwt. Hij vertelt dat de stad van niets weet, dat een jongen ontdekt dat de Spanjaarden zijn vertrokken maar dat de Leidse commandant sceptisch is, en laat vervolgens de vloot de stad binnenvaren, waarbij de vreugde almaar verder aanzwelt tot uiteindelijk de admiraal de overwinning kan opdragen aan God, waarop de Leidse bestuurderen bij wijze van climax het besluit nemen dat Leidens Ontzet gevierd zal blijven worden.

Let verder op het prachtige ritme van Hoofts proza. Hardop lezen dus en je begrijpt weer waarom het Nederlands de allermooiste taal ter wereld is.

Pieter Corneliszoon Hooft
Pieter Corneliszoon Hooft
Maar in der stad had men geen lucht altoos van dit opbreken; uitgezeid, dat er enig gekrijs, onder ’t zinken van ’t schut gehoord werd; en zeker jongen, van den wal, bij duister op de glimmende lonten achtsloeg, hoe zij altzamen van de schans afkuierden, zonder te keren. ’t Zelve knaapje, gissende de waarheid hieruit, verworf oorlof [toestemming], en zes gulden te loon, om de gelegenheid te gaan bezichtigen; in hope, zo ’t daar anders stond, den Spaansen diets te maken, dat hij van honger verlopen was. Overgekomen, en niemand in ’t blokhuis vernemende, wenkte hij met zijnen hoed. Echter darden [durfden] de stedelingen daarop nog niet vertrouwen, twijfelende oft het een loos teken waar, dat hem de Spanjaarden doen deden. Dan, als men enen man, die hem volgde met een springspiets, zijnen weg verbij de schans zag nemen, en tot de knieën toe door ’t water den amiraal tegemoet lopen; greep er de gemene wens aan wederzijden niet alleen hope en verkwikking, maar de verzekering en kraft ener volle vreugd uit.

Boisot nochtans, dien deze tijding, terwijl de kornellen en hopluiden tot Zoeterwoude vast raadslaagden, gebracht werd, nam ze niet lichtvaardelijk aan; maar houdende zich met het gros op zijn hoede, schikte twee galeien voorheen [vooruit]; die de sterkte onbezet, en twee stukken schuts gezonken vonden. Daar werden zij ontvangen door hopman Gerrit van der Laan, die zich met zijne vrijbuiters daadlijk uit de stad naar Lammen gespoeid had, ter plaatse der afpaling toe. Na ’t openen derzelve, maakte de vloot veirt; mennende Boisot de vóór-, d’amiraal Adriaan Willemszoon de achtertocht: en kwamen alzo opgetogen in genoegen en dankzegging, des zondags, derden van Wijnmaand, ’s morgens ontrent acht uren, ter stad invaren.

Uitgelaten en onuitspreeklijk was de blijdschap, daar ze mee bewelkoomd werden van burgers en gezaghebbers. Men scheen er verrezen van der dood; en met reppen en roeren zijn achterstal van levendigheid te willen inhalen: zo woeld’ het en krioeld’ het door straten en stegen: inzonderheid aan de Vlietbrug, daar de lijftochtschepen [proviandschepen] door de veste schoten. Het holgehongerd volk, wijf, man, oud, jonk, boordde bol en dik den oever, en overwelfde, zo veel hun doenlijk viel, de vaart, met uitstrekken van schouderen, armen, en handen, om te bereiken, te vangen, te grabbelen, ’t brood, haring, kaze, en andre spijzen hun toegesteken oft geworpen, door de bootsluiden. Zommigen liepen oft sprongen ten halze toe in ’t water; oft zwommen aan de schepen. De zelve luiden, zo nat en druipende als zij waren, ook andren, die iet gekregen hadden, schooiden ermee steewaarts in, verkundigende d’algemene behoudenis. Alle buurten en wijken gewaagden van den roep: “Leyde, Leyde is ontzet. Gode lof in der eeuwigheid.” Daarentussen zag men er menigte, dien ’t voedsel tot vergif gedeeg, mits [=wegens] den onmaat hunner gulzigheid; zulks dat zij, ook onderweeg [zelfs midden op de weg] met het eten tussen de tanden, verstikt bleven. Een overerbarmelijk ding, na ’t ontworstelen van zo velerlei ramp, in de haven zijns heils te sneuvelen. Maar zo luttel bedachtzaamheids vindt men in alles, bij den gemenen man, om zijn eigen nut te weten: tenzij d’Overheid het bezorgt en hem te voren meet [het hem toemeet]. Dezelve derhalven, opdat zich voortaan niemand lichtelijk veraasde [dood at], en de verwende [ontwende] magen allenskens haren plicht mochten herleren, raamde plaats en orde, om aan ieder meer niet teffens dan een half pond broods, een stuk kaze en één pekelharing uit te delen. De amiralen, opgetreden [aan wal gegaan], namen hunnen gank, gevolgd van scheeps- en steêvolk, recht naar de kerke, om gemener stemme den Here te danken, voor zo vele en verscheiden oogschijnlijke gunsten, d’een achter d’andre hun als toegeteld, tot voltrekking van de verlossing der stad. Daar smolten de gemoeden in hun eige vurigheid, en was de beweegnis zo weldig, dat de harten van vrolijkheid, de ogen van tranen overliepen, en de sleur van den zang der psalmen deden haperen. Thans maakte de vroedschap een raadslot [besluit], van alles jaars dien dag, met bidden en loven, samt ommegang in ’t geweer, tot onversterflijke gedachtenis, te vieren.

~ Jona Lendering

Jona Lendering is historicus, webmaster van Livius.org en docent bij Livius Onderwijs. Hij publiceerde verschillende boeken en verzorgt een nieuwsbrief over de Oudheid. Zie ook zijn blog: mainzerbeobachter.com

Lees ook: Het Leidens Ontzet (1574) – Hutspot, haring en wittebrood
…en: Leiden in last (oorsprong van de uitdrukking)
Overzicht van Boeken over de Tachtigjarige Oorlog

Jona Lendering is historicus, webmaster van Livius.org en docent bij Livius Onderwijs. Hij publiceerde verschillende boeken en verzorgt een nieuwsbrief over de Oudheid. Zie ook zijn blog: mainzerbeobachter.com

Recent gepubliceerd

Reageer

Abonneer
Stuur mij een e-mail bij
guest
0 Reacties
Oudste
Nieuwste Meest gestemd
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 53.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
0
Reageren?x
×