In de jaren zestig fotografeerde Louis van Paridon (1922–2016) voor een groot aantal kranten en tijdschriften. Hij kreeg beroemdheden uit binnen- en buitenland voor zijn lens. Toch is de naam van de fotograaf bij het grote publiek relatief onbekend. Een deze week verschenen fotoboek plaatst de Amsterdamse fotograaf weer in het licht. Het boek toont ongeveer honderdvijftig van zijn kleurenfoto’s uit de jaren zestig, die lang lagen te verstoffen in de stal van een oude Brabantse boerderij.
Het boek, getiteld Hollandse helden in de jaren 60, toont het verloren gewaande kleurenarchief van Louis van Paridon. Nostalgische tijdsbeelden met vooral veel onbekende beelden van bekende Nederlanders van toen. Johan Cruijff, Sjaak Swart, Mies Bouwman, Bernard Haitink, Toon Hermans, Willeke Alberti en vele anderen. Het boek is verschenen onder redactie van journalist Rianne van Dijck. Auteurs als Wilfried de Jong, Auke Kok, Jan Mulder, Annegreet van Bergen en Annemarie Oster schreven inleidende teksten bij de verschillende hoofdstukken (Sport, Televisie, Toneel, Muziek, Literatuur & Amsterdam).
Onaangeroerd archief
Begin jaren zestig kocht Louis van Paridon een zestiende-eeuwse boerderij op het Brabantse platteland, aan de rand van de Heeswijkse Bossen. Een groot deel van zijn fotoarchief ligt daar nog altijd. Het grootste deel decennialang onaangeroerd. In de jaren zestig was werk van de fotograaf onder meer te zien op exposities, samen met werk van bekende fotografen als Ed van der Elsken, Ben van Meerendonk en Aart Klein. Vandaag de dag is Van Paridon echter vrij onbekend. Dat heeft mogelijk te maken het feit dat hij, anders dan veel van zijn collega’s, in de jaren zestig al stopte met fotograferen. Verder kan een rol gespeeld hebben dat Van Paridon als pers- en commerciële fotograaf geen aandacht kreeg van fotohistorici. In de inleiding van het boek zegt Freek Baars, senior advisor van Spaarnestad Photo, daarover:
“De fotogeschiedenis in Nederland is sterk bepaald door de GKf, beroepsvereniging van fotografen. De fotografen van de GKf – Paul Huf, Cor Jaring, Ed van der Elsken, Eva Besnyö onder anderen – hadden exposities in musea en contacten met ministeries en kunstinstellingen en waren van mening dat fotografie kunst was.”
Louis van Paridon was met dat laatste overigens ook helemaal niet mee bezig. Hij was aangesloten bij de Nederlandse Vereniging van Fotojournalisten (NVF) en over de geschiedenis van de persfotografie is nog relatief weinig vastgelegd.
Toen de Amsterdammer in de jaren negentig benaderd werd door archieven als het Katholiek Documentatie Centrum in Nijmegen en Nederlands Fotoarchief met de vraag of zijn werk in collecties opgenomen mocht worden, toonde de voormalige fotograaf geen interesse. Tegenover belangstellenden beweerde hij dat zijn archief was vergaan in zijn oude schuur, waar negatieven en afdrukkenwaren aangevreten door de muizen en ander ongedierte. Hij zat niet te wachten op aandacht voor zijn werk.
Gestopt
Louis van Paridon werd op 28 februari 1922 geboren in de Amsterdamse Watergraafsmeer, als negende kind in een gezin van elf. Zijn vader runde met twee van diens broers een fabriekje waar gipsen heiligenbeelden werden gemaakt. De kinderen kregen een katholieke opvoeding en vanwege het werk van zijn vader waren katholieke beelden altijd in de buurt te vinden. Vanaf zijn zestiende volgde de jonge Van Paridon een opleiding tot schilder. Later werkte hij enige tijd als leerling-tekenaar bij Drukkerij De Spaarnestad. Om de Arbeitseinsatz te ontlopen, stuurde zijn vader hem tijdens de oorlog naar het Brabantse platteland, waar hij als landarbeider aan de slag ging op een boerderij.
Na de oorlog zou hij zich als fotograaf vooral toeleggen op het vastleggen van het dagelijks leven in katholiek Nederland. Het ging hier vooral om zwart-wit beelden. Hierna ging hij ook kleurenfoto’s leveren aan grote dagbladen als de Volkskrant, het Algemeen Handelsblad, De Tijd en Het Parool. Ook in het grote Duitse tijdschrift Der Spiegel werden foto’s van zijn hand geplaatst. Eind jaren zestig hield hij hier vrij plotseling mee op. Waarom is niet helemaal duidelijk. In haar inleiding schrijft Rianne van Dijck hierover:
“Het zou te maken kunnen hebben met de veranderde tijd. De keurige heer Van Paridon – altijd in pak – die al vroeg in de jaren vijftig begon met een eigen zaak, stak misschien wat archaïsch in af tegen al die nieuwe, jongere fotografen als Wubbo de Jong, Sanne Sannes en Koen Wessing – vaak in jeans – die opkwamen in de jaren zestig.”
Maar ook het veranderende medialandschap kan een rol hebben gespeeld. Tijdschriften hadden te lijden onder de verminderde advertentie-inkomsten door de komst van de televisie. Zijn voormalige medewerker Marinus van Cappellen (1941) stelt dat de fotograaf ook eigenlijk de échte drive ontbeerde:
“Hij zag de fotografie als werk, als een technisch beroep, niet als iets artistieks. Hij heeft zijn werk ook nauwelijks tentoongesteld. Fotografie werd in die tijd niet gezien als kunst en zo dacht hij er zelf ook over.”
Maar wie het boek met zijn kleurenfoto’s uit de jaren zestig doorbladert, kan moeilijk beweren dat hier géén sprake van kunst is. Kenners bejubelen zijn werk al langer. Oud-fotograaf Loek Hieselaar roemt bijvoorbeeld de “Rembrandteske licht-donker werking” en de “artisticiteit” in het werk van de fotograaf.
Van Paridon trok zich terug op zijn boerderij in de Brabantse bossen. In een interview met het Brabants Dagblad zei hij in 1965 over zijn vertrek uit Amsterdam:
“Natuurlijk houd ik van die stad. Maar ik heb een hekel aan alles waar veel mensen bij elkaar zijn en ik geef niets om uitgaan. Ik liep me er dus elk weekend te pletter te vervelen. […] Hier hoor je vogels trekken en je leert bomen kennen. Hier kan ik goedkoop paardrijden zonder al die dure jongens van het Amsterdamse Bos om me heen.”
In Brabant ging Van Paridon zich hierna toeleggen op het verzamelen van wat hij beschouwde als échte kunst: schilderijen en beeldhouwwerken. Daarnaast legde hij een verzameling antieke boerenspullen aan. De man die zijn fotocamera aan de wilgen had gehangen lag in deze jaren ook geregeld overhoop met de gemeente, over onder meer ruilverkaveling, de monumentenstatus van zijn eigen huis en hij stak veel tijd in een slepende juridische kwestie rondom het huis van een bejaarde vriendin uit de buurt. Zijn partner Michel Teulings plaatste na het overlijden van Louis van Paridon in 2016 de volgende tekst boven de rouwadvertentie:
“Een markante Amsterdammer
met een groot oog voor de kunsten
die hardnekkig streed tegen onrecht in Brabant”
Teulings nam in de periode hierna contact op met verschillende instanties om het fotografisch archief van zijn partner veilig te stellen. Het nu verschenen boek is daar een eerste resultaat van. Maar er valt nog veel meer te ontdekken. In Heeswijk liggen nog duizenden andere negatieven en dia’s. Het werk is dus nog niet klaar.