Op 6 december 2013 vond in het Amsterdamse Felix Meritis (Europees Centrum voor Kunst, Cultuur en Wetenschap) de presentatie plaats van twee bundels van dr. Maarten Brands, ter gelegenheid van zijn tachtigste verjaardag. Karrensporen onder het asfalt en Het arsenaal van de geschiedenis, verschenen bij de Wereldbibliotheek, bevatten een selectie uit het omvangrijke oeuvre artikelen en essays van Brands.
Brands was van 1970 tot 1988 hoogleraar Nieuwste Geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam en oefende met zijn dikwijls originele standpunten een behoorlijke invloed uit op een complete generatie historici na hem. Hij schreef talloze afzonderlijke artikelen en essays over de meest uiteenlopende aspecten van zijn vakgebied. In beide bundels treffen we veel mooie en leerzame bijdragen aan.
‘WO I: een ‘blinde vlek’
In 1996 was Brands een van de oprichters van het Duitsland Instituut aan de UvA, waarvan hij tot 2002 wetenschappelijk directeur was. De eerste bundel, Karrensporen onder het asfalt. De terugkeer van historische patronen, geeft hier zeer expliciet blijk van. Een groot aantal artikelen in dit boek gaat over de Duitse politieke, militaire en intellectuele geschiedenis. Voorts komen thema’s aan bod als de internationale politiek, Europa voor en na de Wende van 1989, de Nederlandse historiografie over de Eerste Wereldoorlog en de naoorlogse Nederlandse geschiedenis.
Interessant is het artikel ‘The Great War die aan ons voorbijging’, dat gaat over de Eerste Wereldoorlog als een ‘vergeten hoofdstuk’, ofwel een ‘blinde vlek’, in de Nederlandse historiografie. Brands’ stelling heeft veel discussie losgemaakt en is door sommige historici, onder wie Piet Blaas in 2007, afgedaan als feitelijk onjuist: wie de historiografie over de jaren 1914-1918 van dichtbij bekijkt, zal constateren dat er wel degelijk veel Nederlandse literatuur over de tijd van de Eerste Wereldoorlog is verschenen. In Karrensporen geeft Brands dit feit in een naschrift ook keurig netjes toe richting Blaas. Brands bescheidenheid siert hem als mens. En als wetenschapper heeft Brands met zijn belangrijke artikel – ondanks de genoemde miskleun – wel de aanzet gegeven tot een groeiende interesse voor de Nederlandse geschiedenis gedurende de roerige jaren 1914-1918. Daarbij verbreedde de interesse van Nederlandse historici zich na Brands’ artikel van politieke, diplomatieke en economische thema’s naar dieptestudies die meer oog hadden voor cultuur, mentaliteit en religie. De literatuurlijst-website 100 jaar Nederland en WO I geeft hiervan blijk.
Nederlandse consensuscultuur
Boeiende informatie over de Nederlandse hokjesgeest en onze volksaard lezen we in deze bundel in het artikel “Beslagen buitenspiegels. Over de grenzen van zelfreflectie in Nederland” (2003), dat Maarten Brands schreef ter gelegenheid van de zestige verjaardag van toenmalig NIOD-directeur Hans Blom:
“Er kan in het algemeen gesproken worden van een sterk Nederlands parochialisme. Verwend als we zijn met onze eigen politieke cultuur en de bestendigheid van onze democratie, kunnen wij ons vanwege dat particularisme – die zo diep ervaren eigenheid – en perfectionisme moeilijk geheel andere culturen en andere politieke systemen voorstellen, laat staan begrijpen. Wij hebben weinig gevoel voor historische tragiek, zoals die in zoveel andere landen een grote rol speelt; historisch noodlot is in het Nederlands geen vertrouwde term. Wij spreken dan al gauw van pathos en theatrale bombast. Het Nederlandse taalgebruik mag arm zijn aan retorische grandeur, het is rijk aan uitdrukkingen die zich keren tegen overdrijving en presentatie van scherpe tegenstellingen. De Nederlandse consensuscultuur, ons anti-extremisme heeft in de loop der eeuw veel verbaal materiaal opgeleverd om datgene wat niet in onze bedaarde, beheerste cultuur thuishoort zó te verkleinen en te bagatelliseren dat het inpasbaar leek. Die gematigdheid zal behalve met de aard van onze seizoenen en het landschap ongetwijfeld samenhangen met onze geschiedenis. Voorbeelden hiervan zijn: het zal zo’n vaart niet lopen; de soep die niet zo heet gegeten wordt; een storm in een glas water; boompje en huisje moeten bij elkaar en bovenal moet de kerk in het midden van het dorp worden gehouden.” (362)
Bijziendheid in de tijd
Brands’ artikelen in de andere bundel, Het arsenaal van de geschiedenis, gaan voornamelijk over geschiedfilosofische en historiografische thema’s. Dit boek is, zoals Brands het formuleert op de achterflap, ‘een pleidooi tegen bijziendheid in de tijd’. De bijdragen laten zien dat het verleden niet per definitie achter ons ligt, maar op allerlei manieren doorwerkt in het heden.
Het arsenaal van de geschiedenis opent met twee bijdragen over historici met een communistische achtergrond: de Brit Eric Hobsbawm en de Franse historicus François Furet. Vervolgens krijgt de Verlichting als thema de aandacht, waarbij onder meer Pierre Bayle en het pyrrhonisme aan bod komen. Pyrrhonisme is de meest extreme vorm van systematisch scepticisme: je kunt niets met 100 procent zekerheid beweren als het over het verleden gaat. Het is een filosofische stroming waar de gemiddelde historicus niet zoveel mee heeft.
Holocauststudies in Amsterdam
In december 2010 vond de integratie plaats van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) en het Centrum voor Holocaust- en Genocidestudies (CHGS). De fusie vond plaats vanuit de gedachte dat beide instituten elkaar konden versterken door het combineren van nationale en internationale kennis uit beide disciplines. En ook omdat het onderzoek van beide instituten steeds meer overlap kende. Het samengaan is een begrijpelijke fusie die past in het zich telkens verbredende onderzoeksterrein van het NIOD om het eigen bestaansrecht te garanderen. Maar ik denk dat Brands, om een andere reden, terecht nogal kritisch tegenover de samenvoeging van het NIOD en CHGS staat. De begrenzing van het fenomeen ‘genocidestudies’ is namelijk problematisch, aldus Brands:
“Op een ‘feestelijke bijeenkomst’ heeft het vernieuwde NIOD zich op 9 december 2010 gepresenteerd onder de nieuwe naam ‘NIOD. Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies’. In een krant las ik zelfs de kop ‘Integratie Genocide’. Zo’n naambordje bij de buitendeur roept vragen op: is er hierbij geen sprake van overlap, van doublures? Bovendien, de vraag wat men hier wel en wat niet bestudeert, die wordt er niet echt door beantwoord: gaat het om massamoord, waar en wanneer ook maar in de wereldgeschiedenis? Bovendien wil dit historisch instituut ook nog eens inzicht bieden in toekomstige ontwikkelingen. Al met al is dat nogal wat, en elke historicus zou de schrik om het hart moeten slaan bij zo’n cocktail van onduidelijkheid over het onderzoeksobject en pretenties inzake toekomstvoorspellingen.” (172)
Zenuwinzinkingen
De bundel sluit af met een aantal portretten van Nederlandse historici uit de twintigste eeuw, namelijk Jacob (Jacques) Presser (1899-1970), Jan Romein (1893-1962) en de psychisch kwetsbare historicus Philip de Vries (1921-2001). Het laatste stuk, over De Vries, is een in memoriam geschreven in 2001. De Vries – hij was een nogal cynisch figuur – doceerde vanaf 1959 geschiedenis aan de UvA, waar zijn colleges behoorlijk populair waren. Dit had voor een gedeelte te maken met het feit dat hij geregeld een zenuwinzinking kreeg, ook tijdens colleges:
“Zijn colleges werden voor die studenten die die parallellen wisten te herkennen, een groot intellectueel genot.”
De Vries is voor zijn regelmatige neurotische aanvallen langdurig onder behandeling geweest bij psychiaters en klinieken op de Veluwe.
Brands heeft De Vries persoonlijk gekend en verhaalt over hem het volgende:
“Hij had een krankzinnig soort humor en een afgrijselijk cynisme dat vooral tot uiting kwam in vlijmscherpe oordelen over mensen in zijn naaste omgeving. Hij was al heel vroeg begonnen met het cultiveren van vijandschappen. Loyaliteit was niet zijn sterkste kant, ook niet tegenover vrienden of collega’s die hem zeer welgezind waren (…) De laatste jaren heb ik Flip zelden meer gezien. We hebben nooit echt ruzie gehad, wat op zichzelf al een bijzonderheid is. Maar er ontstond ook voor mij een situatie waarin ik zijn snijdend cynisme minder kon verdragen. Ook over verhalen van de komende ondergang van alles wat mooi en waardevol is, kan een mens genoeg krijgen.” (394,396)
Boek: Het arsenaal van de geschiedenis
Boek: Karrensporen onder het asfalt