De herinneringen
Er ging dreiging uit van de 25 in het zwart geklede, merendeels gewapende mannen. Laat in de avond verzamelden ze zich bij het Amsterdamse Darwinplantsoen; snel, zwijgend en voorbereid op gewelddadige weerstand. Hun enige, summiere lichtbron was een lantaarnpaal tegenover het beoogde doelwit, een nette twee-onder-een-kapwoning. Het vroor licht en er stond een stevige wind, maar kou speelde geen rol in de haast om naar binnen te willen bij nummer 9. Op het moment dat zondag 16 februari 1975 veranderde in een nieuwe werkdag werd het aanvalsteken gegeven. Een zwaai met een enorme hamer en de eerste in een korte serie doffe dreunen golfde door de straat. Door de mokerslagen versplinterde het raam van de modern-klassiek ogende voordeur. In de er achter gelegen gang raakten de deurmat en de tegelvloer binnen een paar seconden bedekt met glassplinters en stukken hout.
De twee bewoners van het huis schrokken wakker van het plotselinge lawaai. Terwijl zijn echtgenote Francisca angstig achterbleef in de slaapkamer haastte Max Lewin zich in pyjama de trap af. Verder dan de hal kwam hij niet. Enkele mannen die inmiddels via de vernielde entree het huis binnenkwamen grepen zijn armen vast en duwden hem ruw tegen de muur. Zijn laatste restje bewegingsvrijheid ging verloren toen ze hem boeien aanlegden. Het eerste deel van de verrassingsaanval was daarmee geslaagd. Blootsvoets en met zijn handen achter zijn rug gebonden bleef er voor Max weinig anders over dan af te wachten wat de onbekende indringers van hem wilden. Antwoord op zijn vraag naar het waarom van de inval kreeg hij niet. Zijn verzoek om identificatie werd ook genegeerd. Pas nadat de agenten – want dat waren ze – hadden geconstateerd dat hun gevangene ongewapend was en de omgeving geen gevaar opleverde, kreeg Max de gelegenheid om kleren en schoenen aan te trekken. Daarna gingen de handboeien voor de tweede keer om en werd de arrestant in een politieauto geduwd.
Cisca moest ook mee naar het hoofdbureau. Ze was de eerste in een lange rij getuigen die een verklaring dienden af te leggen. ‘Mevrouw Lewin maakte op mij een weinig versufte indruk, alsof zij onder invloed van een slaapmiddel verkeerde’, noteerde de dienstdoende verbalisant diezelfde nacht. ‘Na het verhoor viel zij prompt in slaap.’
De hoogbejaarde Max Lewin kan zich er nóg over opwinden, 34 jaar na dato. ‘De politie viel precies om 12.00 uur ’s nachts mijn huis binnen. Weet u waarom dat was? Dan konden ze me tot 9.00 uur ’s morgens verhoren zonder er iemand bij te hoeven halen en ze hadden ook de tijd om mijn huis overhoop te halen.’ Wat hem na al die tijd het meest lijkt dwars te zitten is niet zijn arrestatie, maar de daarop volgende huiszoeking. En dan met name de spoorloze verdwijning van enkele buitgemaakte spullen. ‘Ze hebben onder meer een boek meegenomen: Who is who in the CIA. Dat heb ik nooit teruggekregen. En een Minox-camera. Die gaven ze ook niet terug. Toen ik een klacht indiende, kreeg ik wel een camera terug, maar dat was een andere. Ik kreeg een oud, vies Minox-cameraatje terug in plaats van mijn eigen camera. Mijn radio heb ik wel teruggekregen.’
Een boek over de Amerikaanse geheime dienst, een geavanceerd en prijzig fototoestel dat destijds bekend stond als spionagecamera en een radio. De genoemde ingrediënten typeren in kort bestek de politionele belangstelling. Plus die van de Binnenlandse Veiligheidsdienst. In de dagen na zijn aanhouding berichtten alle kranten dat Max Lewin er van werd verdacht het kwade genius te zijn achter een poging tot een bomaanslag op een Amsterdams metrostation. Bovendien zou hij, die in de media keer op keer was neergezet als een politieke extremist (‘Nederlands meest rechtse nar’, schreef De Telegraaf zelfs), jarenlang hebben gespioneerd voor communistisch Oost-Duitsland. Vooral dat laatste interesseerde de bewakers van de rechtsstaat bovenmatig. Vandaar ook het nachtelijk machtsvertoon in het anders zo bezadigde Darwinplantsoen.
***
Sinds zijn benen het enkele jaren eerder begaven beweegt hij zich langzaam voort per rolstoel. Hij is hardhorend en ziet slecht. Meestal zit hij ineengezakt aan een tafel in de gemeenschappelijke ruimte of naast zijn bed, wachtend op een kop thee of maaltijd en afhankelijk van de overbelaste werknemers in het joodse verzorgingstehuis Beth Shalom. Roos van zijn bijna kale hoofd siert zijn schouders. Op zijn kleding liggen kruimels. Levenslust kent hij nauwelijks sinds Francisca eind 2008 overleed. ‘Ik heb 44 jaar mijn woning aan het Darwinplantsoen gehad’, zegt Max Lewin een half jaar na haar begrafenis. ‘Het is erg hoor, om te weten dat ik er niet meer naar terug kan. Al mijn spulletjes…’ Hij is even stil. ‘Het zijn lange dagen. Toen ik naar Beth Shalom ging dacht ik dat het hier niet slechter kon zijn dan in andere verzorgingstehuizen. Maar nee hoor.’ Zelfs in zijn laatste levensdagen tart het noodlot hem. Het tehuis staat aan de vooravond van een ondertoezichtstelling door de Inspectie voor de Volksgezondheid. De ziekenhuisbacterie MRSA waart er rond, als opvolger van het norovirus en een legionellabesmetting. De zorg schiet schromelijk tekort. Er zijn te weinig hulpverleners, die bovendien fouten maken bij de medicijnverstrekking en het toedienen van eten en drinken.
Max Lewin klaagt over het grote personeelsverloop. ‘Er zijn hier veel Surinaamse verpleegsters. En zelfs Indonesische, die geen woord Nederlands spreken. Die Indonesiërs zijn verschrikkelijk. Ik vermoed dat ze denken: “Zij hebben ooit ons gecommandeerd, nu doen we het omgekeerd.” Ze hebben nooit menselijkheid geleerd. Menselijk contact is er niet. Het is hopeloos.’ Hij is inmiddels 89 jaar oud en der dagen zat. ‘Ik hoop maar dat hier gauw een einde aan komt. Er is weinig dat het waard maakt om te leven.’
Zodra echter het verleden ter sprake komt, veert hij op. De weinig registrerende ogen strak gericht op zijn gesprekspartner vertelt hij verhaal na verhaal. Over de bezettingstijd, waarin vrijwel zijn hele familie werd uitgemoord. Over zijn belevenissen als zakenman. Over de begindagen van wat later zou uitgroeien tot Radio Veronica. En over zijn politieke partijen en bladen.
Met zijn geheugen is weinig mis. Tot in detail weet hij zich gebeurtenissen van decennia terug te herinneren. Een enkele keer noemt Max een verkeerd nummer of jaartal; niet verwonderlijk na al die jaren. Selectief is hij wel, en soms past hij de werkelijkheid aan. Hij raakt niet uitgepraat over de oorlogsjaren, wil van alles kwijt over zijn loopbaan. Maar zodra zijn spionagewerkzaamheden aan bod komen vallen er gaten en stiltes. Fictie en feiten lopen dan regelmatig door elkaar. Hij maakt als een echte politicus zijn eigen strategische keuzes, qua onderwerp en zinsopbouw. De kwalificatie ‘spion’ bijvoorbeeld vindt hij maar niets.
Veel mensen uitten na zijn ontmaskering hun onbegrip, omdat hij in Nederland opereerde op de rechterflank van het politieke spectrum en tegelijkertijd diensten verleende aan het ‘reëel bestaande socialisme’. Hij op zijn beurt snapt de criticasters niet. ‘Ik maakte geen onderscheid tussen links en rechts. Nog steeds niet. Links van wat? Rechts van wat? Ik heb in Das Kapital meer rechtse dan linkse dingen gelezen. De mooiste uitspraak van Marx vond ik:
“Democratie leidt tot voyoucratie.”
Democratie leidt tot een regering van schurken. Links en rechts zijn flauwekul. In het partijprogramma van de NSDAP staan meer linkse dingen dan rechtse.’
Hij haalt schrijvers, politici en filosofen aan alsof het zijn buren betreft. In de benauwende tweepersoonskamer van het verzorgingshuis beperkt hij zich noodgedwongen tot het doornemen van de Spits en de Metro, maar uit zijn woorden klinkt historische kennis. ‘Ik heb nogal veel over de geschiedenis gelezen. Thuis staan in mijn boekenkast Mein Kampf en Das Kapital naast elkaar. Ik heb Mein Kampf heel serieus genomen, in tegenstelling tot de politici uit die tijd. Het is een heel knap geschreven boek. De stijl, de mensenkennis. Het was een gewoon menselijk boek.’ De iets te hard uitgesproken recensie levert hem kwade blikken op van andere bejaarde tehuisbewoners, zonder uitzondering joods. Hij merkt ze niet op.
Max Lewin heeft veel met de letteren, en dan vooral met politieke geschriften.
‘Een van mijn andere standaardwerken was ‘De Vorst van Machiavelli. Ik heb na mijn hbs met iemand van de universiteit een gesprek gehad om toegelaten te worden tot de sociaal-politieke studies. Maar die wilde me niet. Ik had te veel gelezen. “We moeten ze hier groen krijgen”, zei hij. Ik was vaste klant van de NSB-boekwinkel. Die zat op de Kalverstraat, geloof ik. Ik heb zo’n beetje alles gekocht wat er verscheen. Dat was om de standpunten van mijn tegenstanders te kennen. Als je iets tegen die Machiavellistische dreiging wil doen, moet je weten waar die uit bestaat.’
Vrijwel zijn hele leven bleef de Amsterdammer mensenkennis vergaren. Hij kon niet anders. Tegenstanders waren er namelijk te over, in binnen- en buitenland. En vanaf zijn jongste jaren had hij redenen om zich belazerd te voelen. Door zijn weggelopen moeder, door dezelfde Hitler wiens magnum opus hij zo op waarde schat, door de Nederlandse overheid, door talloze zakenpartners, door journalisten die het niet zo nauw namen met de waarheid en door de Oost-Duitse inlichtingendienst. Hij incasseerde en verwerkte tegenslag op tegenslag, als een tuimelaartje dat steeds weer opveert. Tot die fatale 17de februari 1975, toen de politie hem arresteerde en maandenlang opsloot als verdachte van illegale contacten met een buitenlandse mogendheid en van een poging om een metrostation op te blazen. De bestorming van zijn woning en het daarop volgende publicitaire en juridische traject betekenden het definitieve einde van Max’ dromen.
De vraag naar zijn eigen bijdrage in het zich almaar sneller ontwikkelende demasqué blijft hangen. Had hij de hoofdrol of was hij niet meer dan een edelfigurant? Was hij dader of slachtoffer? Afgaand op de woorden van de fragiele senior in zijn rolstoel is zijn leven een aaneenschakeling geweest van pogingen om hem onderuit te halen.
‘In de oorlog had ik nog de opvatting dat de mens van nature goed is. Rousseau, hè. Maar dat bleek dus niet zo te zijn. De mens is van nature slecht. Niet allemaal hoor, maar de meeste wel.’
Zijn opponenten lieten in de jaren zeventig tegengestelde geluiden horen. Max Lewin zou tot aan zijn ontmaskering door media, politie en inlichtingendiensten te werk zijn gegaan als een wolf in schaapskleren. De meeste criticasters schaalden hem in als gevaarlijke rechts-extremist of zelfs als fascist, maar er waren ook goede bekenden die in hem een linkse, zo niet communistische infiltrant zagen. Sommigen meenden te weten dat hij alleen voor de Staatssicherheitsdienst opereerde, anderen vermoedden dat hij een door de Binnenlandse Veiligheidsdienst ingezette dubbel- of contraspion was. Was hij verantwoordelijk voor een ontvoering en bomaanslagen? ‘Onzin’, wuift Max die beschuldigingen weg. ‘Zeker wel’, zeggen – nog altijd – journalisten en politieke tegenstanders. Niemand weet er het fijne van. Max niet, omdat hij uiteraard wel zijn eigen rol kent in het opgevoerde levensverhaal, maar slechts fragmenten zag van de andere acteurs en hun spel. En zijn tegenstrevers evenmin, omdat de wantrouwende zakenman nooit het achterste van zijn tong liet zien.
***
Max Lewin was voor velen een wandelende paradox. Immers, hoe kon het dat een joodse onderduiker, wiens familie bovendien werd vergast, aanpapte met oorlogsmisdadigers? Wat maakte dat hij zijn aanvankelijke socialistische sympathieën inruilde voor ultrarechts gedachtegoed? Wilde hij zijn geesteskind Radio Veronica verheffen of vernietigen? Waarom was een radicaal-conservatief politicus als Lewin vijftien jaar lang informant voor de DDR? Speelde hij, met hulp van de Binnenlandse Veiligheidsdienst of zelfs de CIA, op meerdere borden tegelijk? En gaf hij leiding aan een kidnap, doodsbedreigingen en een bomaanslag, zoals nogal eens wordt aangenomen? Oud-politicus Roel van Duijn bijvoorbeeld, het ontvoeringsslachtoffer, schrijft in zijn boek Diepvriesfiguur (2011) zeker te weten dat Lewin achter deze drie misdrijven zat.
Al naar gelang de vraag lacht Max hem minzaam weg of gaat hij er gedetailleerd, soms geïrriteerd, op in. Hij heeft al meer dan vijftig jaar een haat-/liefdeverhouding met mensen die zijn verhaal proberen te ontrafelen. De politie, die hij door dik en dun had gesteund, verdraaide in processen-verbaal zijn woorden. De honderden journalisten die hij bereidwillig te woord stond gaven meestal een eigen wending aan zijn verklaringen. En van wat oud-BVD’ers als Frits Hoekstra en Dick Engelen in hun boeken over hem schreven klopt ook al niet veel. Aldus Max Lewin. Om nog maar eens een citaat van Machiavelli aan te halen:
‘Als je alles goed overweegt dan zul je bemerken dat er bepaalde dingen bestaan die op deugden lijken, maar die je, wanneer je je er naar richt, de ondergang brengen. Terwijl er andere dingen bestaan die op ondeugden lijken, maar die je, wanneer je je er naar richt, veiligheid en welzijn blijken te verschaffen.’
Al komt dat laatste volgens Max helaas wel erg weinig voor.
‘Overigens, eet u dat koekje niet op?’
~ Erik Schaap
www.schaapschrijft.nl