In Bergen-Belsen
Bij aankomst in het kamp werden de vrouwen geteld en geregistreerd. Ieder kamp had zijn eigen registratiesysteem, dus in Bergen-Belsen kregen de gevangenen weer nieuwe gevangenennummers. Er zijn geen registratiegegevens uit Bergen-Belsen zelf bewaard gebleven, maar het Nederlandse Rode Kruis heeft uit transportlijsten van andere kampen, die niet verloren zijn gegaan, gereconstrueerd dat de gevangenen van dit transport nummers tussen 7270 en 7360 kregen. Uit deze reconstructie weten we ook dat Auguste van Pels (een van de bewoners van het Achterhuis, red.) nummer 7306 kreeg. Rachel Frankfoorder, die met hetzelfde transport als Anne en Margot Frank naar Bergen-Belsen kwam en ook met hen in dezelfde barak terechtkwam, kreeg nummer 7356.
Bij aankomst in het tentenkamp kregen de gevangenen allemaal een paardendeken en een gamel of pannetje. Het regende en het was erg koud. Met de deken om zich heen geslagen stonden de vrouwen uren te wachten. Janny Brilleslijper herinnert zich dat zij hier Anne en Margot, gehuld in twee dekens, voor het eerst sinds Westerbork terugzag. Kort daarna vond ze ook twee andere meisjes die ze uit Westerbork kende, de zusjes Annelore en Ellen Daniel.
‘Het is misschien een zuster-complex dat ons die meisjes Frank en ook de zusjes Daniel zijn opgevallen. Zusterparen of moeders en zusters die probeerden samen te blijven. Het saamhorigheidsgevoel, op dat moment van och, daar heb je die twee kinderen ook. We koesterden een soort van bijna moederlijk gevoel voor hen, omdat ze tien jaar jonger waren dan wij.’
Bijna alle vrouwen waren ziek en door de emoties en de vermoeidheid van de reis was hun toestand verslechterd. Toen het donker begon te worden, kregen ze een soort soep. Daarna werden ze in groepen van vier- tot vijfhonderd vrouwen de tenten in gestuurd. Het was chaotisch. Er werd geduwd en getrokken om in de lekke tenten te komen, waar veel te weinig plaats was. Iedereen lag dwars door elkaar op het vieze stro. Veel vrouwen hadden dysenterie. ’s Nachts was het bijna onmogelijk om door de mensenmassa naar de uitgang van de tent te komen om naar de latrine te gaan. De volgende ochtend moesten ze om zes uur op appel staan.
De vierde nacht na aankomst van Anne, Margot en Auguste, op 7 november 1944, stak er een hevige novemberstorm op, waarbij de volgepakte tenten instortten. We weten niet hoe Anne en Margot deze gebeurtenis hebben beleefd, maar er zijn verschillende getuigenissen die een indruk geven van wat er die nacht gebeurde. Zo schreef Renata Laqueur in haar dagboek: ‘Verleden week woeien door een hevige herfststorm in de nacht in de stromende regen een paar tenten om en de vrouwen, haast zonder kleding of dekking, liggen onbeschermd in de koude.’ Ruth Wiener, die met haar moeder en zusjes sinds januari 1944 in het Sternlager verbleef, schreef op 7 november 1944 in een agendaatje, dat zij van huis had meegenomen: ‘Storm. Tenten waaien om.’
Abel Herzberg, die ook zijn tijdens zijn gevangenschap in Bergen-Belsen opgetekende dagboek heeft gepubliceerd, noteerde daarin op 8 november 1944 uitgebreid over de aankomst van de grote groep vrouwen uit Auschwitz en de verschrikkelijke stormnacht. Door de komst van deze groep drong inmiddels ook tot hem door dat wat zich in dat kamp in het bezette Polen had afgespeeld de gruwelen van het Austauschlager in Bergen-Belsen nog overtrof. Zelfs nu nog had Herzberg moeite de verhalen over selecties en vergassingen te geloven:
“Voor zover wij te weten gekomen zijn, zijn al deze vrouwen uit Auschwitz afkomstig, zij zijn van hun mannen gescheiden. Ook hun kinderen zijn hun afgenomen. Er gaan de meest gruwelijke verhalen. De kinderen en allen die niet in aanmerking komen om te werken, zouden vergast zijn. Het is niet mogelijk aan zulk een gruwel te geloven. In elk geval zijn hier alleen vrouwen en wel bruikbare arbeidskrachten […]. Men heeft hen alles afgenomen. Letterlijk alles. Zij bezitten dan ook niets, behalve het lijfgoed, dat zij dragen. Zij wonen hier in tenten, slapen op de grond op stro. De novemberstormen zijn opgestoken met regen, hagel, sneeuw en doordringende kou. De storm heeft nu gisterenmiddag de tenten stukgescheurd, zodat de vrouwen in de stromende regen en in het noodweer zijn blijven staan zonder enige beschutting. In allerijl is nu de loods, waar de schoenenploeg zit, voor hen gereserveerd en een grote keukentent. De bodem van deze tent is echter ondergelopen. Er staat 10 centimeter water. Men kan zich trouwens helemaal niet voorstellen welk een uitwerking het noodweer hier heeft.”
Na de verwoestende storm vonden een aantal grote verhuizingen plaats binnen het kamp. Een groep vrouwen uit het Sternlager kwam in nieuwe barakken en de vrouwen uit het tentenkamp kwamen terecht in barakken van het voormalige Sternlager. Anne en Margot kwamen terecht in het zogenaamde Kleine Frauenlager, dat op het terrein lag dat tot het Sternlager had behoord. Naarmate er meer transporten arriveerden, werd de afscheiding van dit vrouwenkamp steeds verder verplaatst ten koste van het Sternlager. Ruth Wiener noteerde op 20 december 1944 in haar agendaatje:
‘Anne en Margot Frank in het andere kamp!’
Dit is het enige contemporaine document dat getuigt van de aanwezigheid van Anne en Margot Frank in Bergen-Belsen. Ruth Wiener kende hen van de Liberaal Joodse Gemeente en het Joods Lyceum in Amsterdam. Ze heeft hen in Bergen-Belsen niet gesproken, alleen gezien. Ruth Wiener vertelt dat een transport altijd rumoer gaf: ‘Wie was erbij? Nederlanders?’ Ze ging dan altijd kijken. Ontmoetingen bij het hek waren verboden, maar kwamen regelmatig voor.
In het ‘kleine vrouwenkamp’ kwamen Anne, Margot en Auguste van Pels in een overvolle barak terecht. Rachel Frankfoorder herinnert zich dat ze Anne en Margot, die ze in Westerbork had leren kennen, in Bergen-Belsen weer terugzag, ditmaal zonder hun vader en moeder:
Hun ouders waren er niet. Daar vroeg je niet naar, omdat je eigenlijk wist… gezien je eigen ervaring met ouders, broers enzovoorts, ja, je hebt een vermoeden, meer niet. De meisjes Frank waren bijna onherkenbaar doordat hun haar was afgeknipt, ze waren veel kaler dan wij, hoe dat kan weet ik niet. En ze hadden het koud, net als wij allemaal. Het was winter en je had geen kleding. Dus alle factoren voor ziekte waren aanwezig. Zij speciaal waren er erg aan toe.
Boek: Na het Achterhuis – Bas von Benda-Beckmann