‘Vive l’empereur’
‘Eindelijk kwam de dag waarop zo lang was gewacht, dat de keizer der Fransen zijn entree zou maken in de derde stad van zijn rijk. Het weer was goed en iedereen haastte zich naar plaatsen waar de optocht goed te zien zou zijn.’
Zo luidt een passage uit het dagboek van Willem de Clercq, een van die Amsterdammers die er per se bij wilde zijn en een van de weinigen die er direct daarna verslag van heeft gedaan. Al om elf uur – de keizer en Marie Louise arriveerden die middag rond drie uur – ging hij naar ‘het huis waar J. Walré twee kamers bewoont, een daarvan kijkt uit op straat.’ Het huis stond in de Kalverstraat, tussen de Heiligeweg en de Munt.
Amsterdam in 1811
Amsterdam telde in 1811 circa 195.000 inwoners, nu zijn het er bijna 780.000. Men sprak in die tijd van ‘zielen’ in plaats van inwoners. Ter vergelijking: Parijs had in die tijd circa 650.000 zielen. Amsterdam was in 1811 dan ook veel kleiner dan nu. In het noorden was het IJ de natuurlijke grens, deze liep vanuit het noordwesten langs wat nu achtereenvolgens de Nassaukade, Stadhouderskade en Mauritskade heet. Tussen de Muiderpoort en de Haarlemmerpoort lag langs het water van deze huidige kades een stadswal. Begin 19de eeuw ging Amsterdam ’s nachts nog echt op slot. Er waren 21 ‘boomen’ (slagbomen), die de stad aan de waterzijde konden afsluiten. Deze slagbomen werden ’s nachts door zogenaamde tolgaarders bewaakt. Een uitzondering werd gemaakt tijdens de dagen dat Napoleon in Amsterdam verbleef. De slagbomen en andere barrières op de door Napoleon en zijn gevolg te passeren wegen, moesten ’s nachts open blijven. De tolgaarders moesten ook ’s nachts op hun plek blijven om oponthoud te voorkomen. Bovendien mochten ze geen tol vorderen van de personen die tot het gevolg van Napoleon en Marie Louise behoorden. Een voordeel van die tijd was dat veel Amsterdammers de Franse taal spraken.
Het weer was inderdaad goed. Weliswaar bewolkt, maar het blijft droog als de 42-jarige Napoleon en zijn 19-jarige bruid die woensdag, 9 oktober 1811 ,’s middags bij de oostelijke stadsgrens van Amsterdam aankomen om er hun triomfantelijke intocht in de derde stad van het keizerrijk te beginnen. Hoewel de Franse revolutie vrijheid, gelijkheid en broederschap bracht – en daarmee nadrukkelijk een voorbode van onze hedendaagse democratie heet te zijn, en dit zeker voor een belangrijk deel ook was – kopieerden de keizer en zijn adviseurs moeiteloos gebruiken die ontleend waren aan de cultuur van keizers en koningen uit een feodaal geacht verleden. De intocht te Amsterdam past naadloos in dat beeld. Bij de aankomst van hoge diplomaten en vorsten hoorde een officieel welkom voordat men de stad zelf binnentrok, in een gedisciplineerde en feestelijke optocht met ruiters, koetsen en muziek. Dat werd een Blije Intocht of Blijde Inkomst genoemd. Dergelijke intochten hebben een lange geschiedenis die begint in Frankrijk. Ook de koninklijke stoet op Prinsjesdag is feitelijk terug te voeren tot deze traditie.
Bij een Blijde Inkomst hoorden allerlei gebruiken. De stad moest versierd worden met slingers en erebogen, voor de dagen erna werden er feestelijkheden georganiseerd: bals, theatervoorstellingen, vuurwerk. Ook werden de sleutels van de stad overhandigd.
De intocht van Napoleon betekende dus een gedegen voorbereiding voor de stad Amsterdam. Wat het extra lastig maakte, was dat pas tot op het laatste moment bekend was wanneer de keizer exact zou komen. Al vanaf eind september werden er voorbereidingen getroffen. Op vrijdag 4 oktober schrijft De Clercq:
‘De voorbereidingen gaan nog steeds door. Iedere keer verschilt men over de dag waarop de keizer en zijn gevolg zullen aankomen. Eerst was die op woensdag bepaald, toen op vrijdag of zaterdag en nu meent men op zondag of maandag.’
~ Anja Krabben en Roy de Beunje
Boek: Napoleon in Nederland. In het voetspoor van de keizer
Bekijk dit boek bij:
Dagboekschrijver Willem de Clercq
De Amsterdammer Willem de Clercq (1795-1844) werd geboren in een gegoede familie van Amsterdamse, doopsgezinde kooplieden, die handelden in graan. Hij was secretaris (1824-1831) en later directeur (vanaf 1831) van de in 1824 opgerichte Nederlandsche Handel-Maatschappij (NHM), de voorganger van de Algemene Bank Nederland. Daarnaast is hij bekend als dichter en als voorman van het protestantse Réveil in Nederland. De Clercq overleed jong en plotseling in 1844, hij was 49 jaar. Al op 6-jarige leeftijd (in 1801) begon hij de eerste aantekeningen te maken, verslagen van uitstapjes. Zoals een ‘Journaal van een klein reisje, gedaan met papa, mama en nicht Kops naar het kamp te Zeist’. Aanvankelijk schreef De Clercq zijn dagboek in het Frans – ook de passages over Napoleons bezoek aan Amsterdam zijn Franstalig –, later ging hij over op Nederlands.