Annus horribilis
Het jaar II (van de Franse republikeinse kalender, vanaf 22 september 1793, red.) was het annus horribilis van de revolutie. Het valt me moeilijk om u te vertellen wie Frankrijk toen eigenlijk regeerde. Om u de waarheid te zeggen: dat viel op dat moment ook niet met zekerheid te zeggen. Was het de Conventie? Volgens de wet wel. Maar wat stelde de wet nog voor, wanneer de radicaalste militanten het voor het zeggen hadden in de Commune, het Parijse stadsbestuur? Die Commune moest op haar beurt kampen met de tientallen geradicaliseerde secties in de hoofdstad. Het Comité de Salut Public dan? Ja, het beschikte over bijzonder veel macht. Maar niet de almacht. Bovendien leefden er zelfs in dit uitgezuiverde en van alle compromisbereidheid ontdane groepje nog verschillende strekkingen. De meesten wilden niet alleen de ondergang van de contrarevolutionairen, maar van ieder wiens revolutionaire overtuiging in twijfel kon worden getrokken of die niet vastberaden genoeg meedeed. Gematigdheid en terughoudendheid werden nu beschouwd en behandeld als misdaden. Dat viel te merken op het schavot. Tot het jaareinde waren iets meer dan tweehonderd mensen om politieke redenen terechtgesteld. Van slag om wissel werden dat er nog veel meer. Begin januari zaten meer dan vijfduizend politieke gevangenen op een vonnis te wachten. Toch waren er nog die een bloedbad trachtten te vermijden.
Het kompas van Danton
‘Elkeen die de ultrarevolutionair wil spelen en die dus het doel voorbijschiet, berokkent de vrijheid evenveel kwaad als de meest overtuigde contrarevolutionairen. Ik zeg het hier duidelijk: het is met de piek dat men vernietigt, maar het is met het kompas van de wijsheid dat men opbouwt!’
Voor Danton waren er al tekenen aan de wand verschenen. Zijn houding werd te gematigd bevonden. Hij moest uitkijken. De sansculotten wogen zijn woorden af, Hébert uitte beschuldigingen inzake fraude en corruptie, en Danton zelf had dus bijzonder weinig ruimte om terug te slaan en kritiek uit te oefenen op zijn tegenstanders. Dantonistische volksvertegenwoordigers zoals Courtois deden eveneens hun duit in het zakje:
‘Terreur is aan de orde van de dag, maar moet met de nodige voorzichtigheid in goede banen worden geleid. […] Het zou een misdaad zijn om de revolutionaire beweging te stoppen, maar het zou ook een misdaad zijn om deze heilzame beweging zonder morele principes te laten verlopen.’
Schrokachtig liet het Tribunal Révolutionnaire de ene na de andere opposant of ongewenste persoon ontbieden. Met dozijnen tegelijk werden nu mensen opgepakt. Echtgenoten werden uit de armen van hun echtgenotes gesleurd, men hoorde gekrijs van kinderen die hun moeder zagen vertrekken naar de Conciergerie, waar elke dag mensen hun eigen keel afsneden met een binnengesmokkeld mes. Het bewind rekende nu vooral af met de extremisten, de enragés.
Slachtoffers van de Terreur
Op 25 januari vielen gendarmes binnen bij expriester Roux, de apostel van de totale financiële en economische gelijkheid en de rijkdommen. Hoewel zijn invloed tanend was, kon hij nog steeds rekenen op steun van de straat. Er werd dus vaart achter gezet. In ijltempo werd Roux voor het Tribunal Révolutionnaire gesleept. Daar maakte hij er zelf een einde aan door zich voor de ogen van rechters en publiek vijf keer te steken met een dolk tot het bloed in het rond spoot. Maar ook aan de andere kant van het politieke spectrum rolden koppen. De niet helemaal uit te wissen resten van de gematigde strekking werden systematisch vervolgd. De Duitse revolutionair Adam Lux, die de moord op Marat had verdedigd als een verzetsdaad. De anti-Terreurschrijver Louis-Pierre Manuel en de beroemde scheikundige Antoine Lavoisier, ontdekker van het element zuurstof. Hij werd veroordeeld, niet omdat hij de onderdrukking van de Academiën aanklaagde, maar omdat hij in een vroeger leven koninklijk belastinginner was geweest. Wie ook definitief het zwijgen werd opgelegd, was Antoine Destutt de Tracy, voorvechter van de emancipatie van zwarten en een van de eerste edelen die in 1789 was overgelopen naar de derde stand.
Andere slachtoffers van de guillotine waren vroeger vrienden van Mirabeau, gewezen feuillants, contrarevolutionaire geestelijken en alle mogelijke verdachten. Graaf de Kersaint, die zich zowel tegen de executie van de koning als tegen Robespierre had gekeerd. Marineofficieren als Prévost Lacroix of de bakker Gomot, opgepakt vanwege een paar ‘contrarevolutionaire’ opmerkingen tegen zijn klanten. De echte doelwitten waren echter niet de sjoemelende bakkers, de corrupte ambtenaren of de speculerende financiers. Het ging om degenen die het intellect en de moed hadden om het regime en zijn verraad aan de oorsprong van de revolutie aan te vallen. Burgemeester van Straatsburg Dietrich bijvoorbeeld, die door Robespierre bestempeld werd als ‘un homme dangereux’, al vergat hij erbij te zeggen dat het wel in madame Dietrichs salon was geweest dat voor de allereerste keer de Marseillaise was gespeeld.
Malesherbes repliceerde zonder verpinken:
‘Uit verachting voor de dood, mijnheer, en uit verachting voor u.’
Een bijzondere ontmoeting
Robespierre was zeker niet de enige die op al dit doden aanstuurde. Misschien wel degene die het had kunnen stoppen. Maar dat wilde hij niet. Idealen kregen bij hem altijd voorrang op mensen. De abstracte denker die hij was, kon hij zich ook geen beeld vormen van de doodstraf en de guillotine, het bloed en de huiver. Nooit is hij gaan kijken. We weten het van Sanson, de beul van Parijs die de guillotine ontelbare malen bediend heeft. Op een dag was die erin geslaagd 54 onthoofdingen in amper 24 minuten voor mekaar te krijgen. Voor dat soort praktische zaken had Robespierre geen oog, zo zou de beul merken.
‘Ik wist niet of ik moest lachen of huilen om zijn afschuw voor de man die op het schavot zijn vuile werk opknapte’
…aldus Sanson. Zo was Robespierre.
Boek: De Franse Revolutie II – Johan Op de Beeck