In Gouden Middeleeuwen (Walburg Pers) behandelt dr. Annemarieke Willemsen de geschiedenis van Nederland in de Merovingische tijd, van ruwweg 400 tot 700 na Christus. Het boek is belangrijk, omdat het feitelijk het eerste moderne – het vorige verscheen in 1959 – Nederlandse overzichtswerk van de genoemde periode is. Verder brengt het boek nieuwe archeologische en kunsthistorische inzichten naar voren.
Het boek, dat fraai geïllustreerd is en prettig leest, is opgedeeld in twee hoofdthema’s. In deel I staat het huidige Nederlandse grondgebied centraal, terwijl deel II de Nederlandse geschiedenis in een breder internationaal perspectief plaatst.
Veel goud en geld
Over de Merovingische tijd, die samenvalt met de jaren na de val van het Romeinse Rijk tot aan Karel de Grote, is in de publieke opinie weinig bekend met betrekking tot de Lage Landen. Willemsen noemt dit terecht opmerkelijk, omdat juist deze periode archeologisch gezien een van de rijkste uit de Nederlandse geschiedenis is.
Veel voorwerpen van de materiële cultuur zijn bewaard gebleven, zoals graven met sieraden, wapens en gebruiksvoorwerpen en grote grafvelden (in Rhenen bijvoorbeeld meer dan 1100). Daarbij zijn er resten van offers gevonden en vooral veel goud en geld. Dit wijst op een handelsnetwerk, dat zich zelfs uitgestrekt lijkt te hebben tot India en Pakistan. Voorts wijzen recente vondsten op het platteland, zoals een grote houten kade bij Oegstgeest, op een verfijnde infrastructuur.
Minder hiërarchie
Welke inzichten biedt het boek precies? Om er een aantal (maar niet alles) te verklappen, een citaat van Willemsen zelf:
“De Merovingische periode is een echte gouden tijd, waarin rijkdom over meer lagen verdeeld was, pas daarna wordt die geconcentreerd bij een kleine elite. Er is beslist minder hiërarchie geweest in de Merovingische tijd dan daarvoor en daarna. De vele relatief kleine nederzettingen uit de Merovingische tijd, met goede toegang tot zowel hout als voedsel als luxe, met relatief gezonde mensen en relatief weinig strijd, maken in de achtste eeuw plaats voor grotere steden, een toename en concentratie van de bevolking, een kleine groep rijken en meer armen. Skeletonderzoek wijst uit dat mensen ná de Merovingische periode ongezonder worden, afhankelijker van externe factoren, in een kwetsbaarder systeem. Ze worden minder lang, krijgen meer besmettelijke ziekten en meer tandbederf.In deze periode neemt met de bevolking de druk op de ruimte toe: opnieuw zal men de Utrechtse heuvelrug ontbossen.” (197,198)
Ermelo: 193 inhumaties
Heel fraai is, ten slotte, de bijlage ‘Kleine encyclopedie van vroegmiddeleeuws Nederland’, achterin het boek, geschreven door Mette Langbroek en Josje van Leeuwen. Hier treft de lezer per provincie plaatsnamen aan van oude nederzettingen die uit de Merovingische periode stammen. Verscheidene plekken worden heel precies geduid. Zo lezen we over de Hamburgerweg in Ermelo:
“Nederzetting uit de vierde tot zevende eeuw. Losse vondsten wijzen op terugkerende bewoning in de zevende en achtste eeuw. 600 meter verderop is een grafveld uit de periode 600-800 gevonden met 11 crematies en 193 inhumaties. Er is hier veel aardwerk uit het Duitse Rijngebied aangetroffen.” (206)
In het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden, waar Annemarieke Willemsen conservator Middeleeuwen is, is nog tot en met 26 oktober van dit jaar een tentoonstelling over de ‘Gouden Middeleeuwen’ te zien.