Nederlandse pers censureerde zichzelf in 1914 om de neutraliteit niet in gevaar te brengen

7 minuten leestijd
De nieuwe courant in 1914. Bron: Delpher
De nieuwe courant in 1914. Bron: Delpher
In augustus 1914 stuurden alle Nederlandse kranten verslaggevers naar de grens om als ooggetuigen over de Eerste Wereldoorlog te berichten. Het nieuws verschoof daarmee van betrouwbaar, bezonken en afstandelijk naar actueel, sensationeel en betrokken. Journalisten noteerden vooral wat Duitse soldaten en Belgische vluchtelingen vertelden. Dit kwam de betrouwbaarheid van het nieuws niet ten goede. Sterker nog, onbedoeld werd de Nederlandse pers partij in de propagandaoorlog, zo laat Paul Moeyes zien in zijn boek Strijdtonelen. De Eerste Wereldoorlog in de Nederlandse pers en literatuur 1914-1918, dat komende week verschijnt. Op Historiek een fragment uit dit boek over het jaar 1914, toen de pers opzettelijk geen olie op het vuur wilde gooien en zichzelf censureerde. Gaandeweg begonnen de kranten zich echter af te keren van de neutraliteitspolitiek, omdat die onverenigbaar zou zijn met een heroïsch zelfbeeld.

De neutrale stem van de pers

Terwijl de rest van Europa in de zomer van 1914 verstrikt raakte in het oorlogsgeweld had het in 1913 aangetreden extraparlementaire kabinet onder leiding van de liberaal Pieter Cort van der Linden vol ingezet op de handhaving van de neutraliteit. Het kon daarbij rekenen op de steun van parlement, pers en bevolking. De Tweede Kamer had de ‘Godsvrede’ afgekondigd en alle oorlogsmaatregelen van de regering gesanctioneerd. Ook de pers had haar volledige medewerking toegezegd. Begin augustus had de regering de landelijke dagbladen verzocht zich te onthouden van publicaties die een gevaar voor ’s lands neutraliteit zouden kunnen vormen, zonder daarbij duidelijke richtlijnen aan te geven. De voorzitter van de Nederlandsche Journalisten Vereeniging (NVJ), Mr. L.J. Plemp van Duiveland, tevens hoofdredacteur van De Nieuwe Courant, verklaarde zich namens de Nederlandse pers bereid officiële informatie afkomstig van de overheid of het militair Hoofdkwartier in de dagbladen op te nemen en zich verder te onthouden van partijdige berichtgeving.

Pieter Cort van der Linden
Pieter Cort van der Linden
De Nederlandse pers stelde het landsbelang voorop en leek bijna trots op de censuur die het zichzelf daarmee had opgelegd. In De Nieuwe Courant schreef Plemp van Duiveland tevreden dat het beroep dat de regering op de vaderlandse pers had gedaan om de neutraliteit te bewaken, niet vergeefs was geweest:

Nog nooit heeft onze aan een bijna absolute vrijheid gewende pers zich zelve en haar lezers een zoo langdurige beperking opgelegd; nog nooit bewees zij zoo zeer als nu, haar verantwoordelijkheid jegens ons land en onze regeering bewust te zijn.

Een collega van de NRC was al even content over de getoonde journalistieke zelfbeheersing:

Hoe dient de verhouding van autoriteiten en pers te zijn? Stellig een belangrijke vraag, zeer belangrijk ook voor het groote krantenlezende publiek, welks weetgierigheid in ruimer mate bevredigd kan worden, naarmate den journalisten meer rechten en grootere bewegingsvrijheid worden toegekend. Het is waar, men spot wel eens over de zoogenaamde onbescheidenheid der persmannen, die in alles hun neus zouden steken. Maar wie in den jongsten tijd achter de schermen heeft gekeken, weet, met hoe groote zelfbeheersching de Nederlandsche pers allerlei mededeelingen heeft achtergehouden, die het groote publiek uitermate zouden hebben geïnteresseerd, hoe over mobilisatieproblemen en troepenverschuivingen schier geen woord werd gezegd, hoe menig journalist steeds weer eigen vooroordeelen en sympathieën wist te onderdrukken en op te offeren aan een alles wikkende en wegende objectiviteit en een door ’s lands belang geboden neutraliteit. En hoe menigmaal branden ook in normaler tijden den journalist geheimen op de lippen, die hij – het lokkend sensatiesuccesje ten spijt – nochtans voor zich houdt, omdat hoogere belangen zich tegen publicatie verzetten!

C.K. Elout, de parlementaire verslaggever van het Algemeen Handelsblad, constateerde dat er van een kritische houding van de vaderlandse pers niets meer te bespeuren viel:

Een journalist is tegenwoordig, voor zooveel hij geen oorlogscorrespondent is of oorlogsberichten te bewerken heeft, een nutteloos element. Een overbodigheid. Noch als orgaan, noch als leider van de openbare meening kan hij thans iets wezen, want Nederland is neutraal en een neutraal land wordt geacht geen meening te hebben over wat er daaromheen gebeurt. Zoo oordeelt althans blijkelijk onze Regeering die elke uiting van den volksgeest in de Pers bedaard en hoffelijk, maar angstvallig vermanend, tegengaat. En de Pers, begrijpend hoe moeilijk onze Regeering het in deze tijden heeft, schikt zich naar haar inzichten en zwijgt… terwijl er schier geen dag voorbijgaat waarop de gebeurtenissen en de gedachten niet op haar aanstormen, schreeuwend om uiting.

Het zelfopgelegde zwijgen van de pers was bedoeld om de Nederlandse neutraliteitspositie te helpen beschermen en gold daarom zowel de binnenlandse als de buitenlandse berichtgeving. Het brute optreden van het Duitse invasieleger in België, de verwoesting van Leuven, de Britse blokkademaatregelen, maar ook het Nederlandse regeringsbeleid; nergens kon de pers zich over uitspreken zonder zichzelf de vraag te stellen of dit repercussies zou kunnen hebben voor de vaderlandse onzijdig- en afzijdigheid. De journalistiek leek dodelijk bevreesd beticht te kunnen worden van het in gevaar brengen van de neutraliteit.

Vragen des Tijds, 1915
Vragen des Tijds, 1915
Enkele juristen en historici uitten al vroeg hun bedenkingen over deze volgens hen al te coöperatieve houding. De historicus G.W. Kernkamp, die maandelijkse oorlogsoverzichten schreef voor het liberale tijdschrift Vragen des Tijds, achtte het een slechte zaak dat de pers zichzelf als opinievormer monddood maakte in een periode waarin ‘de volksmeening [dobbert] als een schip zonder stuur op onstuimige zee’. Volgens hem werd de neutraliteit te veel als zaligmakend afgeschilderd:

Onze neutraliteit mag geen doel zijn, maar blijve het middel, waardoor wij het doel: behoud onzer zelfstandigheid, trachten te bereiken.

Volgens een redactioneel commentaar in het Weekblad van het Recht stelde de pers zich veel te terughoudend op. Het kwam het blad voor dat de regering van mening was dat de stipte inachtneming van de neutraliteit verlangde dat elk oordeel over het uitbreken van de oorlog en de wijze waarop die gevoerd werd achterwege moest blijven, en dat de vaderlandse pers zich met ‘pijnlijke zorgvuldigheid’ aan die richtlijn had gehouden. Dit gaf blijk van een onnodige en ongewenste volgzaamheid:

Waar in de oorlogvoerende landen alle zin voor objectief oordeel verdwenen schijnt, is het noodig dat degenen die niet aan den strijd deelnemen en dus niet door nationalen hartstocht gedreven worden, trachten zich een oordeel te vormen, en dat uitspreken. Dit is wenschelijk, omdat alleen op die wijze mogelijkerwijze kan worden verkregen, dat ook in de oorlogvoerende kringen een onpartijdige opvatting baan breekt. In een tijd als deze heeft de publieke opinie behoefte aan eerlijke en onpartijdige voorlichting – speciaal in de neutrale staten – omdat zich anders bij de groote massa verkeerde voorstellingen vormen, die, onwillekeurig tot uiting komende, de neutraliteit meer kunnen schaden dan het uitspreken van een weloverwogen oordeel in bezadigden vorm.
Kabinet Cort van der Linden (1913-1918) poseert in de Tweede Kamer. Reproductie van een schilderij van Piet van der Hem, jaartal onbekend.
Kabinet Cort van der Linden (1913-1918) poseert in de Tweede Kamer. Reproductie van een schilderij van Piet van der Hem, jaartal onbekend. (Publiek Domein – wiki)

De Amsterdamse jurist Kornelis Jansma nuanceerde het beeld dat de regering had gecreëerd rond de verplichtingen die de neutraliteitsstatus met zich meebracht. Hij wees erop dat de meeste rechtsgeleerden van mening waren dat alleen regeringsdaden een directe aanleiding tot een oorlogsverklaring konden vormen en dat dus alleen de regering de neutraliteit direct in gevaar kon brengen. Als een neutrale onderdaan onneutrale acties ondernam, kon een oorlogvoerende partij alleen vorderen dat de neutrale regering daartegen zou optreden. En het in woord of beeld uiten van een voorkeur voor een van de strijdende partijen kon onmogelijk als een onneutrale actie worden aangemerkt.

De oorlogvoerende die van ons zou eischen, dat wij onze vrijheid van spreken op een dergelijke wijze aan banden zouden leggen, zou daardoor alleen al onze nationale onafhankelijkheid aantasten.

Volgens Jansma golden voor de neutrale burger slechts twee verboden: het beledigen van een bevriend staatshoofd en het doen van oproepen aan het publiek die tot ‘ondoordachte feitelijkheden’ zouden kunnen leiden.

De hoofdredacteuren handelden voornamelijk naar eigen eer en geweten. De Nederlandse regering had bij het uitbreken van de oorlog niet meer dan een verzoek doen uitgaan naar de persorganen. Dwangmiddelen waren er nauwelijks. Het Wetboek van Strafrecht kende alleen artikel 100, dat bepaalde dat eenieder die ‘opzettelijk eenige handeling verricht, waardoor de onzijdigheid van den staat wordt in gevaar gebracht’ tot een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaar veroordeeld kon worden. Maar, zoals Jansma opmerkte, dan moest de rechtbank eerst de vraag beantwoorden of een gewone burger de onzijdigheid van de staat wel in gevaar kón brengen.

Strijdtonelen - Paul Moeyes
 
Wat opvalt aan de berichtgeving in de Nederlandse pers als geheel in de eerste twee oorlogsjaren, is de verantwoordelijkheidspositie die de dagbladen zich hadden aangemeten. Zij laveerden niet alleen omzichtig tussen de Centrale Scylla en de geallieerde Charybdis, maar droegen er ook zorg voor hun lezers op generlei wijze aan te zetten tot neutraliteitsbedreigende uitingen of daden. De pers maakte zich tot het geweten van het volk. Toen na het eerste oorlogsjaar de acute oorlogsangst leek te verdwijnen, volgden er onmiddellijk oproepen om toch vooral niet onvoorzichtig te worden. Waar in oorlogvoerende landen door de regering werd gewaarschuwd tegen loslippigheid (‘De vijand luistert mee!’), zo werd in het neutrale Nederland door de pers gewaarschuwd tegen onneutrale uitlatingen omdat álle oorlogvoerende partijen meeluisterden:

Dat wij nu reeds bijna een jaar hebben geleefd temidden van den vreeselijken oorlog zonder er in te worden meegesleept, schijnt de benauwde gemoederen weer lucht te hebben gegeven. ’t Is alsof men denkt: ‘wij zijn er tot dusver zoo netjes tusschendoor gezeild, ’t zal nu verder óók wel losloopen’. Men heeft in Nederland, letterlijk en figuurlijk, weer ‘praats’ gekregen. Tegen deze gevaarlijke luchthartigheid nu achten wij het onzen plicht, heel ernstig te waarschuwen, door er op te wijzen, dat ons land in de naaste toekomst aan verschillende hoogst onaangename verrassingen kan blootstaan. De volslagen onzekerheid omtrent het verder verloop en den uitslag van den grooten oorlog wettigt allerminst de opvatting alsof het oorlogsgevaar, dat van het oogenblik, waarop de strijd ontbrandde, voor ons land heeft bestaan, ook maar eenigszins zou zijn verminderd.

De pers zelf gaf het goede voorbeeld met haar ingetogen oorlogsverslaggeving en deed tegelijkertijd een moreel beroep op de burger. De neutraliteit diende niet alleen het landsbelang, het verhief land en volk boven de strijdende partijen naar een superieur moreel niveau.

Boek: Strijdtonelen – Paul Moeyes

Paul Moeyes (1957) is een van ’s lands grootste specialisten op het gebied van de Eerste Wereldoorlog. Hij studeerde Engels in Amsterdam en Liverpool en promoveerde op een proefschrift over war poet Siegfried Sassoon.

Recent gepubliceerd

Reageer

Abonneer
Stuur mij een e-mail bij
guest
0 Reacties
Oudste
Nieuwste Meest gestemd
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 54.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
0
Reageren?x
×