‘De Eerste Wereldoorlog duurde 1561 lange dagen. Al die dagen was Nederland neutraal. Maar die neutraliteit was op dag 1561 niet meer dezelfde als op dag 1, net als de oorlog zelf in de loop van die vierenhalf jaar onherkenbaar was veranderd.’
Zo begint het hoofdstuk Epiloog in Nederland neutraal – De Eerste Wereldoorlog 1914-1918, waarin het Nederlandse laveren tussen de oorlogvoerende wereldmachten tijdens de eerste wereldbrand wordt uitgelegd aan de hand van de rol die de ‘beleidsbepalende elite’ daarin speelde.
Het boek is samengesteld door drie gerenommeerde historici: Wim Klinkert, als hoogleraar militaire geschiedenis verbonden aan de Universiteit van Amsterdam; Samuël Kruizinga, universitair docent nieuwste geschiedenis aan de UvA, en Paul Moeyes die al eerder een boek over het onderwerp schreef: Buiten schot: Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog 1914-1918.
Het is een kloek, gedegen naslagwerk geworden. Het boek gaat vaak de diepte in en maakt overtuigend en goed leesbaar duidelijk hoe spannend en gevaarlijk het was om in een wereld, waar iedereen zijn eigen geheime agenda volgde, neutraal te zijn en vooral ook te blijven, en hoe vaak daarbij op eieren moest worden gelopen. Voordeel is dat verschillende aspecten van de Eerste Wereldoorlog, aan de hand van de rol van de specialist, uitvoerig worden uitgediept. Nadeel is dat de oorlog negen keer ‘over’ wordt gedaan.

Neutraliteit
Vóór 1850 was het ontstaan van oorlog een natuurwet: het gebeurde. Na 1850 was een nieuwe opvatting ontstaan: dat oorlog zoveel mogelijk moest worden uitgebannen en, als er dan toch oorlog uitbarstte, de omvang te beperken. Neutraliteit werd in de negentiende eeuw juridisch vastgelegd in het internationaal recht. Tijdens vredesconferenties in Den Haag in 1899 en 1907 waren afspraken gemaakt over welke typen wapens mochten worden gebruikt en wie daarmee beschoten mochten worden. Het bombarderen van de burgerbevolking vanuit de lucht en het gebruik van gas op het slagveld werden verboden. De deelnemers bleken daarmee te getuigen van een vooruitziende blik, maar het bleef bij de constatering. Eén van de oorlogsmisdaden in de Eerste Wereldoorlog werd in 1915 het gebruik van gifgas, al werd, leert het boek, de fabricage daarna ook onderdeel van de Nederlandse defensie-industrie. De Tweede Wereldoorlog, een kwart eeuw later, werd onder andere gekenmerkt door het bombarderen van de burgerbevolking.
Koningin Wilhelmina, gastvrouwe van de twee vredesconferenties, achtte het streven naar wereldvrede overigens ‘niet meer dan een volstrekt onrealistische illusie’.
Ik mocht niet spreken. Ik moest mijn rol spelen en doen alsof ik met de ontwapeningsplannen instemde.
Onmiddellijk na opening van de eerste conferentie vertrok ze op vakantie naar het Zwarte Woud.
Er was geen sprake van harde afspraken, maar de grootste optimisten hoopten dat de juridische manieren van conflictbeheersing uiteindelijk zouden leiden tot conflictvermijding. De hoop kreeg fysieke vorm met de bouw van het Vredespaleis in Den Haag, die werd afgerond in 1913. Wilhelmina bedankte resoluut voor de eer de eerste steen te leggen. Toen het gebouw er stond kon ze de naam niet over de lippen krijgen; in kleine kring sprak ze over ‘het huis aan het eind van den Scheveningschen weg’.

Droom aan diggelen
Een jaar later lag de droom inderdaad aan diggelen. Internationaal recht had niet kunnen voorkomen dat een locaal conflict tussen Oostenrijk-Hongarije en Servië uitgroeide tot de meest verwoestende oorlog die Europa ooit gekend had. Op 28 juli 1914 vond de Oostenrijks-Hongaarse aanval op Servië plaats. Op 1 augustus was Nederland het eerste land dat mobiliseerde. Op 4 augustus waren 200.000 man bewapend en gepositioneerd in de ‘afwachingsopstelling’ langs strategische linies als de Nieuwe Hollandse Waterlinie, de Cornelis Snijders (1852-1939), dat de mobilisatie afschrikwekkend zou werken. Maar er werd ook van uitgegaan dat Nederland door zijn beheersing van de Rijn-, Schelde- en Maasmond en van een deel van de Noordzeekust zo aantrekkelijk was voor de omringende mogendheden, dat ze elkaar het bezit van deze delta zouden misgunnen.
Ieders voordeel
Een voortdurende Nederlandse neutraliteit was in ieders voordeel. De Britse vloot beheerste de Noordzee. Nederland fungeerde daarbij als rechterflankverdediging voor de Duitse opmars via België naar Frankrijk. Rotterdam was een belangrijke invoerhaven voor Duitsland, en daar zou door een Duitse bezetting een eind aan komen. Ook was Nederland ervan overtuigd dat, als ons land bij de oorlog betrokken zou raken, Engeland van de gelegenheid gebruik zou maken om zich meester te maken van onze koloniën.
Maar dat was theorie. Garanties ontbraken. Vijandelijke aanvallen op Nederlands grondgebied waren voortdurend onderwerp van oefeningen en besprekingen bij de Nederlands Generale Staf. Een Britse landing op de Nederlandse kust was een mogelijkheid, terwijl een Duitse aanval op Limburg nog waarschijnlijker was, omdat verovering van Limburg de Duitse routes aanzienlijk zou inkorten. Nu werd de Belgische stad Luik, omgeven door imposante forten, de eerste serieuze hindernis voor de Duitse opmars. De strijd daar duurde twaalf dagen.
Op 4 september, na de Eerste Slag aan de Marne, kwam de Duitse opmars tot stilstand. Op 10 oktober viel Antwerpen, wat een aanzienlijke