‘Wir haben Litauen und Kurland von den Russen befreit’ kondigde Rijkskanselier Bethmann-Hollweg aan op 15 augustus, 1915 in de Rijksdag.1 Duizenden Duitse soldaten waren gestationeerd aan het Oostfront, en werden voor het eerste met deze onbekende gebieden geconfronteerd. Wat zij aantroffen was een ware schok; grootschalige oorlogsschade die de Russen in smeulende aarde hadden achtergelaten, en samenviel met de onderontwikkeling van deze gebieden, die gekenmerkt werd door bossen, moerassen en open land, leverde de visie op van een land dat ‘wanordelijk en chaotisch’ was.2 Het zou een ervaring zijn die een grote impact op de militairen maakte, en mede het beleid tot 1918 zou bepalen.
Na de ‘bevrijding’ van Litouwen en Koerland werd door generaal Erich Ludendorff een concreet plan uitgewerkt. Ludendorff had een visie voor ogen van een staat die tweeledig was, maar in de praktijk samenviel: een utopische staat en een militair-koloniale staat.3 De utopische visie kwam voort uit de bare toestand waarin het gebied en haar bevolking in verkeerde; militairen zeiden dikwijls dat zij op de unkultur waren gestuit, wat betekende dat er een pure afwezigheid was van een – voor de militairen – herkenbare cultuur.4
Ludendorff en zijn soldaten zagen een culturele missie voor zich in het verschiet. Civilisatie, modernisering en cultuur naar het oosten brengen om zo de invloedssfeer van het Duitse Rijk te verbreiden en de inheemse bevolking te germaniseren.5 De militair-koloniale visie hield in dat een staat met al haar mankracht en voorzieningen kon dienen voor de ‘totale oorlog’, een concept waarvan Ludendorff de grondlegger was.6 Het canvas waarop de utopie gecreëerd moest worden kreeg de naam Ober Ost, een afkorting voor Oberbefehlshaber der gesamten deutschen Streitkräfte im Osten, en bestond uit Koerland, Litouwen, Wit-Rusland en Polen (zie kaart).
Verkehrspolitik
De Ober Ost had als het ware twee soorten beleidsvormen: de Verkehrspolitik en het Kulturprogram. Allereerst zal de Verkehrspolitik behandeld worden: er zal omschreven worden wat het beleid inhield, wat de doelstellingen er van waren en wat er van terecht is gekomen. De Verkehrspolitik streefde ernaar om het personen- en goederenverkeer, eventueel met een ijzeren vuist, onder controle te brengen. Het centrale bestuur van de Ober Ost was gevestigd in Kaunas (Litouwen), met daaronder eerst zes, en later drie bestuurlijke districten (Koerland, Litouwen en Białystok-Grodno) die weer onderverdeeld waren in 58 regio’s met een bestuursapparaat van een gigantische omvang die varieerde tussen de 10.000 à 18.000 militairen. De eerste stappen werden al snel gezet met de invoering van een paspoortensysteem en het aanleggen van spoorwegen richting Duitsland.7
De Verkehrspolitik was een middel om de doelen van Ludendorff te behalen, namelijk de voorzieningen en arbeidskrachten van het gebied te benutten en inzetbaar te maken voor de oorlog.8 In de praktijk hield dit confiscaties in van een ongekende schaal: alles werd toegeëigend door het leger.9 Om de exploitatie zo efficiënt mogelijk te maken, was elk district voorzien van een economische staf; het uiteindelijke doel was het nastreven van autarkie en het thuis- en westfront bevoorraden.10 De nadruk lag voornamelijk op de landbouw, vanwege de zeeblokkade van Groot-Brittannië in 1915.11 De economische staf van de districten voerde – met nogal onbeholpen methodes – landbouwquota’s in die veel te ambitieus waren.12 Hoeveelheden graan, melk, eieren en dieren moesten aan het bestuur aangeleverd worden door de Slavische bevolking.
Met veel enthousiasme ging het project van start en leek in het begin ook zijn vruchten af te werpen. Naargelang de druk op de landbouwproductie echter hoog bleef, en er geen rekening werd gehouden met onvoorziene situaties, zoals een mislukte oogst in 1916, werden nieuwe plannen voor de lange termijn opgezet.13 Nieuwe landbouwproducten werden geïntroduceerd in het gebied, die volgens de staf beter zouden gedijen in de Ober Ost. Ter promotie van dit nieuwe beleid, en om het enthousiasme weer wat op te beuren, organiseerde het bestuur in november van 1916 een landbouwmarkt waar allerlei producten uit de Ober Ost verkocht werden.14 De markt moet geïnterpreteerd worden als een propagandistisch middel om eens te meer aan te tonen wat…
‘Deutsche Arbeit in het oosten voor elkaar heeft weten te krijgen’. 15
Een ander fenomeen van de Verkehrspolitik was de grote mate van dwangarbeid. De aanwezige arbeidskrachten werden, naar de visie van Ludendorff, benut en ingezet voor de oorlog. De Duitse bezetter wist in de Ober Ost in een relatief korte tijd verschijnende industrieën op te zetten, waarvan houtzagerijen misschien wel de belangrijkste waren. De Ober Ost was een bosrijk gebied en kon zo voldoen aan de groeiende vraag naar hout voor infrastructuur, brandhout en spoorwegen.16
Doordat de industrie in de Ober Ost steeds groter en belangrijk begon te worden, nam ook de vraag naar arbeiders en militairen toe. We zien dan ook dat vanaf september 1916 niet alleen mannen, maar ook vrouwen werden opgeroepen om zich te melden voor arbeidsdiensten. Dit ging gepaard met een toenemende mobilisatie en stationering van Duitse militairen, aangezien complete controle over de bevolking zou leiden tot een succesvol bestuur.17
Kulturprogram
De tweede beleidsvorm in de Ober Ost was het Kulturprogram. Waar de Verkehrspolitik enkel en alleen bij het fysieke bleef, richtte het Kulturprogram zich op het geestelijke element. Ludendorff zag het Kulturprogram als een voortzetting van een missie om de Germaanse cultuur naar het oosten te brengen, die door de Teutoonse Ridderorde in de vijftiende eeuw was gestart, en door middel van het Kulturprogram tot voltooiing zou worden gebracht.18 De multi-etnische, Slavische bevolking zouden verkeren in een staat van wanorde en unkultur. Ludendorff nam een patriarchale houding aan ten opzichte van de Slaven:
‘aus sich heraus schafft die bunt gemischte bevölkerung keine kultur, auf sich allein angewiesen, verfallt dem Polentum.’ 19
Hiermee werd de culturele missie gerechtvaardigd en kon het oosten ‘gegermaniseerd’ worden.
Het Kulturprogram kan in het zekere mate verbonden worden met de Verkehspolitik. Het wilde de bewegelijke controle hebben over het gebied en haar bevolking, maar via het Kulturprogram wilde het ook controle krijgen over haar nationale identiteit en ontwikkeling voor de toekomst. Dit hield in dat er controle kwam op alle culturele activiteiten en alle politieke activiteiten, zoals nationale bijeenkomsten, werden verboden. Met de herindeling van het gebied in de Verkehspolitik – waarbij geen rekening werd gehouden met de verschillende etnische groepen – werden de eerste stappen gezet voor het Kulturprogram. Dankzij de Verkehspolitik wist het leger een monopolie op nagenoeg het gehele sociale leven te krijgen: vanuit een centraal gezag werden etnische groepen gesorteerd en hun cultuur onderdrukt, om het daarna te vervangen voor de eigen, Duitse cultuur.20 Officieren spraken zelfs van een strijd tussen natuur en Kultur om de Slaven uit hun primitieve toestand te halen van ouderwetse landbouwproductie, animalistische bijgelovigheid en andere voor de Duitsers vreemde gebruiken.21 Er was dus een oprecht geloof dat zij de genen waren die het gebied en haar bevolking hiermee in de toekomst zou brengen.
Het gevolg van de herindeling van het gebied was dat er Ordnung kwam, oftewel orde/ordening. Met orde konden al snel de volgde stappen gezet worden in het introduceren van Bildung, wat vertaald kan worden als het brengen van educatie. De laatste stap was het vormen van een kultur. De kultur moest de nationale identiteit gaan vormen van alle etnische groepen. De kultur in de Ober Ost had drie verschillende doelen: ten eerste een overtuigend beeld te creëren van de staat en de beschaafde, Deutsche arbeit die het bracht. Ten tweede de inheemse cultuur ondersteunen door Duitse instituten die de inheemse identiteit zou definiëren en hun verder ontwikkeling richting de Duitse cultuur zou overbruggen en aansturen. Ten derde de Duitse soldaten een gevoel van een (culturele) missie geven.22
Het kulturprogram zat verwerkt in verschillende instituten van de Ober Ost, zoals scholen, kranten in de inheemse taal, publicaties en woordenboeken, volksmusea, archeologische en historische onderzoeken en theater.23 Kranten en publicaties werden een belangrijk middel om de nadruk te leggen op al het goeds dat de Deutsche kultur had weten te brengen.24 Scholen in de Ober Ost kregen een nieuw, Duitse curriculum dat gebaseerd was op Bildung.25 Echter traden hier al snel de eerste problemen op. Het opleggen van de Duitse taal zorgde gelijk voor een taalbarrière tussen de docent en leerlingen. Ook ontbrak het veelal aan geschikte faciliteiten en middelen om degelijk onderwijs te kunnen geven.26 Dit is een terugkerend fenomeen in de Ober Ost. Grote ambities konden veelal niet waargemaakt worden door het wanbeleid waardoor de doelstellingen niet bereikt konden worden.
Slaven leven als slaven
Etnische segregatie is kenmerkend voor de Ober Ost. Dat is terug te zien in de bestuurlijke structuur. Het centrale- en lokale bestuur bestond – met voorbedachten rade – volledig uit Duitse militairen; een contrast met de opgerichte besturen in België en Warschau.27 Hier zat een pragmatische, maar eveneens principiële, en bovenal, racistische gedachten achter. De Slaven zouden immers ‘cultureel achterlijk’ zijn, wat een succesvol bestuur onmogelijk zou maken.28 Er werd verondersteld dat zij te maken hadden met incapabele mensen, niet bekwaam om Deutsche arbeit te kunnen leveren, en alleen door een rechtvaardige en strenge heerser van buitenaf gebracht kon worden.29
De introductie van de Verkehrspolitik en het kulturprogram door de Duitse overheerser zette het leven van de bevolking volledig op zijn kop. Alles werd uit de kast gehaald om de utopische staat te verwezenlijken, ook al zou dat gepaard gaan met vergaande repressie en controle. Door de al eerder besproken toeëigening van het leger raakten steden, dorpsgemeenschappen en gezinnen compleet ontregeld. In de steden werden mensen uit hun huizen, winkels, bedrijven en appartementen gezet.30 In de dorpen waren vooral de boeren het grote slachtoffer. De eerste maanden waren zeer heftig: boeren moesten hun producten onder schot overhandigen zonder ook maar enige betaling te mogen ontvangen. Leverde je als boer niet genoeg, dan moest je je land inleveren. Zonder blikken of blozen werden boeren hun (trek)paarden afgenomen en gezinnen moesten hun laatste geit of kip afstaan, ook al zou dat honger en leed betekenen.31 In dergelijke situaties kwam het tot hevig verzet van de bevolking, maar dat verzet werd al snel met veel geweld in de kiem gesmoord.
Het landbouwbeleid in de Ober Ost zorgde voor een kettingreactie. Veel boeren raakten hun land kwijt door de irreële eis van producten, waardoor boerengemeenschappen verdwenen.32 Doordat de voedselvoorzieningen tot de laatste kruimel toe werden afgeroomd, lagen hongersnoden al snel op de loer: in de steden leden de mensen honger en in 1916-17 was sprake van een grootschalige hongersnood.33
De nieuwe industrie in de Ober Ost zorgde voor een grote vraag aan arbeiders. Het deel van de bevolking dat niet werkzaam was in de landbouw, werd gedwongen tewerkgesteld door de Duitse overheerser. Veel arbeiders werden eveneens naar Duitsland getransporteerd omdat de tekorten daar ook hun parten begonnen te spelen. Volgens cijfers zouden alleen al ruim 130.000 Litouwse arbeiders naar Duitsland zijn getransporteerd. Ouderen, zieken en uiteindelijk ook vrouwen konden hier niet aan ontkomen. Grote projecten moesten namelijk gerealiseerd worden in de Ober Ost, zoals het aanleggen van spoorwegen, infrastructuur en de besproken houtzagerijen.
Buitensporig geweld tegen de arbeiders was aan de orde van de dag en de werkomstandigheden waren erbarmelijk. Lange dagen moesten mensen in de ijzige wind zien te overleven. Eén van de grootste problemen was ondervoeding; rantsoenen bestonden enkel uit zo’n 250 gram brood en één litertje soep. Lichamelijke en bovenal geestelijke uitputting waren hiervan het gevolg, en leidden veelal tot de dood. Arbeiders die de dans van ondervoeding ontsprongen, werden dan wel slachtoffer van de ziektes, zoals tuberculose, dysenterie en cholera. Berichten over overleden arbeiders waren daardoor ook een dagelijks fenomeen in de Ober Ost.34
Falend beleid
Het creëren van een utopische staat die als melkkoe kon worden gebruikt, maar ook een onderdeel van het Duitse Rijk zou moeten worden door de bevolking onder te dompelen in de Duitse kultur, die volgens Thomas Mann een ‘authentieke uitdrukking van de creatieve essentie van het Duitse nationale karakter’ was, waren onderdeel van de Duitse missie.35 Kenmerkend voor het beleid van de Ober Ost is dat alle middelen waren toegestaan, zolang dat doel maar bereikt werd. Dit zorgde voor een hele tegenstrijdige situatie: het bestuur wilde zoveel mogelijk (landbouw)producten afromen, maar vernietigde door de hardhandige conisatie in dat proces alles wat het had opgebouwd. Grote hongersnoden in 1916-17 zorgden voor een verdere kloof tussen de bezetter en de bevolking, terwijl die kloof door middel van het Kulturprogram juist moest worden gedicht.
De emmer van de bevolking begon vol te lopen: de Duitsers creëerden met dit beleid hun eigen oppositie. Steeds meer mensen, voornamelijk boeren, begonnen zich bij verzetsorganisaties te voegen die zelfs het karakter kregen van een nationale verzetsstrijd. Ludendorff was blind voor dit groeiende probleem en wuifde het weg:
‘Das gebiet des Oberbefehlshabers Ost auf rosten in der heimat aus salschen humanitatsgefuhlen zu schonen, war ein Unding.’ 36
De bestuurders waren allen blind voor de groeiende problemen en gaven veelal antwoord met doodvonnissen, waarvan er in Litouwen alleen al meer dan duizend van waren uitgevoerd.37 In het algemeen werden relaties gekenmerkt door neerbuigingen in koloniale stijl en nonchalante brutaliteit, geen genocidale actie zoals het geval zou zijn in de Tweede Wereldoorlog.
Boek: Sprong in het duister – Duitsland en de Eerste Wereldoorlog
1 – A. Stražas, Deutsche Ostpolitik im Ersten Weltkrieg : der Fall Ober Ost, 1915-1917 (1993) 108–109; S. De Schaepdrijver, ‘Military occupations, 1914–1945’, in: The Cambridge History of War 2 (Cambridge 2012) 236–256, aldaar 237; Liulevicius, German myth, 134–135.
2 – P. Dassen, Sprong in het duister : Duitsland en de Eerste Wereldoorlog (2de druk; Amsterdam 2014) 289, 303; Liulevicius, German myth, 134–136; E. von Ludendorff, Meine Kriegserinnerungen, 1914-1918 (4de druk; Berlin 1919) 148.
3 – V.G. Liulevicius, War land on the Eastern Front : culture, national identity and German occupation in World War I (Cambridge 2000) 54; Sammartino, Impossible Border, 29–31.
4 – Liulevicius, German myth, 137.
5 – Liulevicius, War land on the Eastern Front, 54–57; P. Dassen, ‘De Eerste Wereldoorlog. De “oercatastrofe” van de twintigste eeuw’, Leidschrift 20 (2005) 7–24, aldaar 18–20.
6 – L. Kasmach, ‘Forgotten occupation: Germans and Belarusians in the lands of Ober Ost (1915–17)’, Canadian Slavonic Papers 58 (2016) 321–340, aldaar 323.
7 – Dassen, Sprong in het duister, 292.
8 – Liulevicius, War land on the Eastern Front, 8.
9 – Ibid., 65–67; Dassen, Sprong in het duister, 292–293.
10 – Liulevicius, War land on the Eastern Front, 63.
11 – Ibid., 72.
12 – De quota’s werden samengesteld door een combinatie van informatie en “impressionistische” indrukken. Ibid., 65–67.
13 – Ibid., 75.
14 – Ibid., 69.
15 – Ibid., 69–70.
16 – Ibid., 72; Dassen, Sprong in het duister, 292–293.
17 – Liulevicius, War land on the Eastern Front, 73–75.
18 – Ibid., 113–114; Ludendorff, Meine Kriegserinnerungen, 1914-1918, 138.
19 – Ludendorff, Meine Kriegserinnerungen, 1914-1918, ’De gemengde bevolking creëert geen enkele cultuur op zichzelf, maar vervalt vanzelf in het “Polendom”.’.
20 – Liulevicius, War land on the Eastern Front, 113–114.
21 – C. Barthel, ‘The Cultivation Of Deutschtum In Occupied Lithuania During The First World War’, in: T.R.E. Paddock ed., World War I and Propaganda (Leiden 2014), aldaar 222–234 [geraadpleegd 10 december 2019].
22 – Liulevicius, War land on the Eastern Front, 114; Liulevicius, German myth, 130–139.
23 – Liulevicius, German myth, 138–140; Dassen, Sprong in het duister, 292.
24 – D. Welch, Germany, propaganda and total war, 1914-1918 : the sins of omission (New York 2000) 56; Voorbeeld van een publicatie uit de Ober Ost. Deutschen Verlags-Anstalt, Das Land Ober Ost : deutsche Arbeit in den Verwaltungsgebieten Kurland, Litauen und Bialystok-Grodno (Berlijn 1917).
25 – Dassen, Sprong in het duister, 292.
26 – Liulevicius, War land on the Eastern Front, 124–126.
27 – Ibid., 56.
28 – Ibid., 58.
29 – Ibid., 58–63; Liulevicius, German myth, 135–137.
30 – Liulevicius, War land on the Eastern Front, 65.
31 – Ibid., 65–67.
32 – Ibid., 67–68.
33 – Ibid., 69, 75.
34 – Ibid., 73–74; Dassen, Sprong in het duister, 292–293.
35 – Liulevicius, German myth, 131.
36 – “het gebied van de Ober Ost ten koste van het vaderland sparen uit valse gevoelens van menselijkheid zou absurd zijn.” Ludendorff, Meine Kriegserinnerungen, 1914-1918, 154.
37 – Dassen, Sprong in het duister, 294–295; Liulevicius, War land on the Eastern Front, 75–78.
Literatuur
-Dassen, P., Sprong in het duister : Duitsland en de Eerste Wereldoorlog (2de druk; Amsterdam 2014).
-Liulevicius, V.G., The German myth of the East : 1800 to the present (Oxford 2009).
—-, War land on the Eastern Front : culture, national identity and German occupation in World War I (Cambridge 2000).