Het is een relatief onschuldig scheldwoord dat je nogal eens om je heen kunt horen. Zeker als je niet al te snugger bent…: oelewapper. Waar komt dit scheldwoord vandaan? Er doen diverse verklaringen de ronde.
Betekenis van oelewapper
De term oelewapper gebruikt je voor iemand die dom is of zich raar gedraagt. Een dwaas, flapdrol, sufferd, onhandig of onnozel persoon, een prutser of waardeloze kerel wordt dus een oelewapper genoemd.
Hoe lang bestaat het scheldwoord oelewapper al?
De oudste herkomst in een Nederlandse krant, afgaande op de krantensite Delpher, vinden we in De Graafschap-bode van 6 juni 1941, in de betekenis van ‘sukkel’. volgens taalkundige Nicoline van der Sijs, die verwijst naar een artikel in het NRC Handelsblad uit 2001, komt de oudste vermelding van oelewapper in de Nederlandse taal uit 1931 en – volgens enkele toenmalige NRC-lezers – zelfs al uit de jaren 1920 (zo herinnerden zij zich).
Herkomst van het scheldwoord: uit de Tachtigjarige Oorlog?
Er bestaan meerdere verklaringen over de etymologische herkomst van oelewapper. Er is wel beweerd dat deze term afkomstig is uit de tijd van de Tachtigjarige Oorlog. Deze uitleg, die naar voren is gebracht door Onze Taal in 1986, is later bijgesteld. We citeren M. de Coster uit diens Groot scheldwoordenboek: van apenkont tot zweefteef (2007)…
“Het woord zou dateren uit de periode van de Spaanse bezetting, de Tachtigjarige Oorlog. Spaanse soldaten zouden toen bij het zien van een Nederlandse vrouw uitgeroepen hebben: olé guapa, vrij vertaald: ‘wat een stuk’. Hun Nederlandse medeminnaars zouden dit opgepikt hebben en verbasterd tot oelewapper.”
Een samenstelling van twee woorden
Zelf komt De Coster met een andere taalkundige verklaring voor de herkomst van het scheldwoord. Het woord is volgens deze meer plausibele verklaring een samenstelling van oele (dit betekent zoiets als ‘dat denk je misschien wel, maar… mooi niet!) en wapper (in de betekenis van ‘slungel’).
Komt de term oelewapper uit Limburg of Friesland?
Weer andere uitleggen verwijzen naar een Limburgse of Friese oorsprong. Zo zou het woord oelewapper afkomstig zijn uit Limburg, waar het pottenbakker betekende. Deze betekenis zou uit het Latijn zijn gekomen, via aula of olla (pot), waar ‘wapperen’ aan toegevoegd zou zijn. Iemand die potten bakte wapperde namelijk met zijn handen om een pot van klei in elkaar te fabriceren…
Naast deze vergezochte uitleg is er ook een Friese variant. In het Fries bestaat namelijk de term ûlewapper, als benaming voor een soort nachtvlinder. ûle duidt hierbij op ‘uil’. In het Fries is ûlewapper een soort scheldwoord voor domoor, evenals het woord ûlewabbes.
Woorden en woordspelingen met ‘oelewapper’ erin
In de loop der jaren zijn er diverse leuke taalvarianten bedacht op het scheldwoord. Zoals de bijzondere variant zoeloewapper (een woordspeling uit een roman uit 1948, dat verwijst naar de Zoeloes), Oelewapperspolka (uit een liedje van Jo Budie, 1967) en de term oelewappersfabriek (een begrip dat is bedacht door rapper Lange Frans).
Boek: Groot Etymologisch Woordenboek – P. van Veen
Bronnen â–¼
Internet
-http://www.mijnwoordenboek.nl/puzzelwoordenboek/OELEWAPPER/1
-http://www.etymologiebank.nl/trefwoord/oelewapper
-https://onzetaal.nl/taaladvies/oelewapper-herkomst-en-betekenis/
-https://www.nrc.nl/nieuws/2001/02/07/oelewapper-7529050-a542951
-https://www.nrc.nl/nieuws/2001/02/21/oelewapper-2-7530948-a168096