Een merkwaardige man, die West-Ierse abt Brandaan. Eind zesde eeuw stierf hij, maar steeds lukte het hem in het nieuws te komen. Schijnbaar moeiteloos overbrugt hij zo een kloof van ruim veertien eeuwen. De fascinatie die van deze heilige uitgaat, vindt zijn oorzaak in zijn veelkleurigheid. ledere tijd ‘maakte’ zijn eigen Brandaan, afhankelijk van smaak en levensinstelling.
Brandaans metamorfosen
In het oude Latijnse geschrift, de Navigatio (begin 9e eeuw?), treffen we de ‘gelovige’ Brandaan aan. Zijn zeereis, in vast geloof in God ondernomen, symboliseert de levensweg van de mens. Vertrouwend op God bereikt hij het Land van Belofte, of anders gezegd: het Eeuwige Leven.
Later, in de twaalfde eeuw, werd dit beeld drastisch omgewerkt en ontmoeten we in de zogeheten Reis-versie de ’twijfelende’ Brandaan, de ‘ongelovige’. Het heilige boek, waarin de abt over de wonderlijkste wonderen van God leest, smijt hij vol ongeloof geërgerd in het vuur. Dan verschijnt er een engel aan de hemel die hem als straf een zeereis oplegt.
Tijdens deze reis, een vorm van boetedoening, herschrijft Brandaan de inhoud van het boek, waarin hij aanvankelijk niet kon geloven. Het wonder is waar, hij heeft nu met eigen ogen gezien.
In de late middeleeuwen, en in de vroege nieuwe tijd, ontmoeten we een Brandaan die zijn naam alle eer aandoet. Hij is ‘brand’-heilige in meer dan een opzicht. Schutspatroon van allen die met vuur te maken hebben: van smeden, brandweermannen tot vuurspuwers. Hij wordt de heilige die tegen brand beschermt (op een zuil in de Sint-Janskathedraal in Den Bosch, een altaar gewijd aan Brandaan in Onze-Lieve-Vrouw ter Potterie te Brugge). Later wordt hij ook beschermer van het kustlicht (denk aan de Brandaris-vuurtoren op Terschelling)
Het is niet verwonderlijk dat de met God en diens openbaringen ‘worstelende’ Brandaan in de huidige tijd de meeste aandacht trekt. Het is immers het Brandaan-beeld dat voor ons herkenbaar is. Wie gelooft in onze moderne tijd nog in Godswonderen? De ‘twijfelende’ heilige staat in de hier volgende tekst centraal. We bespreken enkele spraakmakende avonturen die Brandaan met zijn kloosterbroeders beleeft. Het geheel wordt opgeluisterd door illustraties uit Duitse ‘volksboeken’ uit circa 1500.
De eiland-vis
Op hun zeereis ontdekten Brandaan en zijn medereizigers een eiland. Dat kwam goed uit, want de mannen hadden honger en wilden aan land. Ze roeiden van het schip naar het eiland en maakten een vuurtje om eten te koken. Maar plotseling gebeurde er iets vreemds. Het eiland bewoog. Het bleek geen eiland waarop ze terecht waren gekomen, maar een reusachtige vis, op wiens rug bomen groeiden. Door dat vuurtje op zijn rug was de vis, die al geruime tijd in slaapstand stond, wakker geschrokken. Brandaan en de zijnen wisten zich op het nippertje te redden, voordat het beest (en de bomen) in zee verdwenen.
Welke waarheid brengt dit viswonder aan het licht? De duivel kent ontelbare verschijningsvormen. Hier heeft hij zich als reuzenvis vermomd met op zijn rug als aanlokkelijke camouflage een lieflijk bos. Brandaan en zijn bemanning waren er bijna ingetuind, maar konden net op tijd vluchten, voordat de vis (met bos en al) de diepte indook.
De leverzee
Het was aanvankelijk rustig op zee, maar later stak er een storm op. Het schip voer, voortgestuwd door de hevige zuidelijke wind, met grote snelheid naar het Noorden, in de richting van de Leverzee. Ze kwamen zo dichtbij dat Brandaan vastzittende schepen ontdekte, waarvan de masten omhoog staken. De schepen hadden schipbreuk geleden, veel zeelieden waren in het ijskoude water terechtgekomen. Ze vochten voor hun leven.
Wat een merkwaardige naam: Leverzee. Dit woord betekent ‘gestolde’ zee. De schepen konden hier niet verder varen, ze zaten muurvast. De verklaring zou kunnen zijn dat de schepen in de noordelijke ijszee terecht waren gekomen en vast zaten in het ijs. Een stem uit de hemel riep Brandaan toe dat hij de koers moest wijzigen en naar het Oosten moest varen. Waarom? In het Oosten lag een magneet-steen, die het schip met al zijn ijzer zou aantrekken. De betekenis is duidelijk: in het Oosten bevond zich het Heilige Land, waar Christus had geleefd. Hij kon hulp bieden aan de ‘schipbreukelingen’, die symbool stonden voor zondige mensen.
De teugeldief
Brandaan en zijn bemanning kwamen bij een eiland, waarop een prachtig kasteel was gebouwd dat de paradijsburcht bleek te zijn. Alles blonk er door het goud en de karbonkelstenen waarmee het bouwwerk bekleed was. In de kasteeltuin groeiden exotische bomen en in de kruidentuin konden welriekende kruiden worden geplukt. Het kasteel was zo aanlokkelijk dat de monniken besloten het van binnen te bekijken. Allerhande kostbaarheden lagen hier voor het grijpen. Een monnik kon de verleiding niet weerstaan, om een kostbaar paardenteugel te stelen. De slimmerd verstopte het voorwerp onder zijn pij en smokkelde het zo naar buiten.
Maar de duivels ontdekten de diefstal. Ze eisten van Brandaan dat ze de dief mochten meenemen om hem in de hel te folteren. En zo gebeurde het ook. Onder geschreeuw en gekrijs voerden ze de teugeldief af. De heilige zette zich wel voor de zondaar in. Hij droeg de monniken op te bidden voor zijn zielenheil. De duivels werden daarna door God gedwongen hun slachtoffer af te staan. Woedend smeten ze de dief op het dek van het schip. Tijdens zijn verblijf in de hel was de man flink toegetakeld. Hij was door de helse hitte zwartgeblakerd, zijn haar zat onder het pek. Brandaan was heel blij toen hij de monnik terugzag. Wel berispte hij hem en merkte op dat de kostbare teugel ver boven de stand van een eenvoudige geestelijke uitsteeg. Zijn diefstal werd dus eigenlijk gezien als teken van hebzucht, maar was tevens een staaltje van overmoed. Beide vergrijpen waren een doodzonde.
Judas op de steen
Op een steen, midden op de oceaan, zat een naakte man. Hij had erg te lijden want hij werd geteisterd door kou en hitte. Een klein doekje bedekte zijn borst, als beschutting tegen de hitte. Brandaan vroeg de man wie hij was. Het bleek Judas te zijn, de verrader van Christus. Het zwarte aureool op de illustratie markeert hem als zondaar.
De duivel kreeg Judas in zijn greep omdat hij geen berouw toonde voor zijn daad. Hij twijfelde aan Gods genade en verhing zich. Judas vertelde ook iets over het doekje dat hem enig soelaas tegen de hittegloed bood. Hij bekende dat hij het gestolen had, maar berouw kreeg en het doekje aan een van de volgelingen van Jezus had gegeven. Toch nog een goede daad, die de ras-zondaar Judas tijdens zijn leven toonde. Niemand is honderd procent slecht.
De duivels kwamen en wilden Judas naar de hel afvoeren om hem te folteren. Maar Brandaan smeekte God in een gebed om Judas nog één nacht rust te gunnen. De heilige bad zo innig dat God hem verhoorde. Maat de volgende ochtend verschenen de duivels opnieuw, nu met groeiende haken, waarmee ze op Judas inhakten. De abt moest toezien hoe de ongelukkige Judas door de horde krijsende duivels naar de hel werd gesleept.
Het mannetje dat de zee opmeet
Aan het eind van zijn tocht ontmoette Brandaan een klein mannetje. Hij zat op een drijvend blad en was slechts een duim groot. Waar was hij mee bezig? Hij doopte een stiftje in de oceaan, liet een druppeltje water van het stiftje vallen en ving het in een napje op. Wanneer het napje vol was, gooide hij het water weer terug in zee.
Op de vraag van Brandaan wat voor onzinnig werk hij verrichtte, antwoordde de dwerg: ‘Ik meet de zee, ik hoop dat mijn werk erop zit voor de Jongste Dag’. De heilige reageerde verbaasd: ‘Dat is toch onbegonnen werk, dat lukt nooit, zelfs als iedereen je daarbij zou helpen.’ Toen gaf het mannetje inzicht in de situatie. Hij zei: ‘Zomin als ik erin zal slagen de zee te meten, zomin zal u op uw ontdekkingstocht alle Godswonderen te zien krijgen.’
De les kon Brandaan, die meende intussen alle wonderen Gods te kennen, in zijn zak steken. Hij was immers zelf die dwerg, die slechts een fractie van Gods onmetelijke schepping had mogen zien. Een staaltje van aanschouwelijk onderwijs in bescheidenheid!
De thuisvaart
Brandaan zette koers naar zijn thuishaven in Ierland. Een engel begroette hem, en liet weten dat de reis ten einde was. Niet lang na zijn thuiskomst stierf de heilige, een mis zingend:
2247 Die ghereeddi hem gewesse
Brandaen ende zanc een messe.
Ende doe die messe was vuldaen,
So en lettet niet lanc saen,
Hi en staerf, die heleghe heere.
Na zijn dood werd hij in de hemel opgenomen. Sint Michael kwam hem persoonlijk ophalen. Boven zijn graf werd ter ere van Brandaan een kerk gebouwd.
Conclusie
Dit juweeltje van middeleeuwse verhaalkunst bevat voor iedereen die achter het wonder de waarheid zoekt wat wils. Echt een boek om, net als Amerika-ontdekker Columbus, mee in zee te gaan…