Toen op 1 september 1939 Duitse troepen Polen binnenvielen en de Tweede Wereldoorlog begon, was de sfeer in Marburg, net als elders in het land, gelaten. In 1914 was het uitbreken van de oorlog nog enthousiast begroet, maar met dat bloedige conflict nog vers in het geheugen hielden veel Duitsers hun hart vast voor wat komen zou. Het Poolse leger werd echter al spoedig overwonnen en in 1940 volgden ook andere zeges, zoals op aartsvijand Frankrijk. De Franse capitulatie werd op 25 juni spontaan gevierd in Marburg. De Amerikaanse historicus John R. Willertz schrijft hierover:
De Marburgers gingen door de straten, luidden de kerkklokken, hingen hun vlaggen buiten, trokken door de stad en de cafés bleven tot in de ochtend geopend. De Oberhessische Zeitung bracht de woorden van de Führer als kop: ‘De glorievolste overwinning aller tijden!’ 98
Marion Beyme, een jonge vrouw die de oorlogsjaren bij haar moeder in Marburg doorbracht en haar herinneringen na de oorlog op papier zette, herinnerde zich dat haar moeder bij het uitbreken van de oorlog de toekomst niet zonnig inzag:
Ik zat met mijn moeder en hoorde op de radio grote toespraken over kanonnen in plaats van over boter. Mijn moeder zei meteen: ‘Het is allemaal over voor ons. Het zal niet goed gaan. Het is het ergste dat kan gebeuren.’ Ze zag meteen dat we de oorlog zouden verliezen en welke verliezen er aan beide kanten zouden zijn. Ze zag het meteen voor zich.99
Werkgelegenheid
In de Marburg was het enthousiasme voor Hitlers militaire politiek vanaf het begin van de oorlog tot omstreeks 1941 groot. Op economisch gebied profiteerden de stad en haar directe omgeving van de oorlog. Zo werden in het nabijgelegen Allendorf (tegenwoordig Stadtallendorf) twee munitiefabrieken geopend die voor werkgelegenheid zorgden. Eind 1942 werd hier 2.000 ton springstof per maand geproduceerd voor torpedo’s en onderwatermijnen. In hetzelfde jaar bood een kort voor de oorlog geopende uniformfabriek in Marburg werkgelegenheid aan 867 mannen en vrouwen. De aan de rand van Marburg gelegen fabriek van Behringwerke AG, vernoemd naar Nobelprijswinnaar professor Emil Behring, moest meer personeel in dienst nemen, omdat de vraag naar de hier geproduceerde vaccins tegen difterie toenam, omdat de Wehrmacht haar soldaten hiermee inentte. Aan de hardnekkige werkloosheid kwam eindelijk een einde. Het tekort aan landbouwarbeiders werd eveneens opgelost doordat krijgsgevangenen werden toegewezen aan boerenbedrijven om hier dwangarbeid te verrichten.

Fabrieken en andere werkplaatsen in Marburg kregen in oorlogstijd dwangarbeiders toebedeeld om de mannen te vervangen die in militaire dienst waren opgeroepen. De buitenlanders, vooral degenen uit het oosten, kregen vaak zwaar werk toebedeeld. Marion Beyme trok zich hun lot aan:
Veel werk dat voorheen werd verricht door mannen werd in oorlogstijd overgenomen door vrouwen, waarmee het nationaalsocialistische rolpatroon van de vrouw als moeder en huisvrouw werd doorbroken. Vrouwen moesten werk doen waar ze onder andere omstandigheden niet voor zouden hebben gekozen. Een in 1906 geboren inwoonster van de stad, die een dochter had en wier man in 1941 in militaire dienst werd opgeroepen, vertelde na de oorlog dat ze tewerkgesteld was geweest op de inpakafdeling van de Behringwerke. Ze moest medicijnen inpakken. Na een paar dagen zaten er bloedende wonden op al haar vingers. Thuis herstelde ze onderbroeken en breidde ze kousen voor soldaten.
Veel van de twintig Marburgse vrouwen die in 1983 en 1984 door studenten werden geïnterviewd in het kader van een onderzoek naar hun oorlogservaringen, merkten op dat ze in oorlogstijd nauwelijks vrije tijd hadden gehad. Voortdurend moesten ze rekening houden met het luchtalarm waardoor ze hun kinderen niet alleen kon laten. Thuis bood luisteren naar de radio ontspanning, hoewel naar buitenlandse zenders niet geluisterd mocht worden en Duitse nieuwsberichten tijdens de oorlogsjaren steeds minder betrouwbaar werden.
Glorierijke tijden
De eerste oorlogsjaren hadden de inwoners van Marburg nog niet te lijden onder de oorlog. Weliswaar was er rantsoenering ingevoerd, maar honger werd er nog niet geleden. Op 13 augustus 1940 viel een afgedwaalde vliegtuigbom op de Universitätsstrasse, maar er was slechts schade aan de tramrails. De autoriteiten deden er ondertussen alles aan om ervoor te zorgen dat het Marburgse thuisfront de oorlog bleef steunen. Zo werden er bijeenkomsten georganiseerd met militairen als sprekers; alleen al in november 1941 waren er 64 van zulke evenementen in de stad en het district. Op de universiteit prees rector Theodor Mayer, die dit ambt van 2 november 1939 tot 5 december 1942 bekleedde, Hitler als de man die de Wehrmacht opbouwde en met de creatie van Groot-Duitsland glorierijke tijden liet herleven.
Marion Beyme ervoer dat in de stad de “overheersende stemming pro-Hitler” was. In haar eigen buurt schatte ze de nazi-aanhang op 90%. Zelf stond ze, net als haar moeder, negatief ten opzichte van de nazi’s, hoewel ze zich nimmer actief verzette. Op straat waren volgens haar de fanatieke nationaalsocialisten gemakkelijk herkenbaar aan hun uniform en insignes. Ze verkondigden hun geloof in Hitler luid. “De opponenten waren natuurlijk rustiger en stiller en meer verborgen”, aldus Beyme. “Het is moeilijk te zeggen hoeveel opponenten er waren. De aanhangers waren zeker te weten in de meerderheid.” Er werd volgens haar een grote druk uitgeoefend om met de massa mee te doen, bijvoorbeeld door de nazivlag uit te hangen op nationaalsocialistische feestdagen. Ze herinnerde zich het volgende:
Het was hoe dan ook moeilijk alle enthousiasme te weerstaan. Je kon er volgens Beyme gemakkelijk door “geïnfecteerd” raken. “En je denkt: zou jij het mis kunnen en dat alle anderen gelijk hebben? Je wordt wel onzeker.”101
Een andere inwoonster had in een andere stad dan Marburg na urenlang wachten Hitler gezien en hem toegeroepen: “Heil, mijn Führer; ik kom uit Marburg!” Hij was blijven staan en had haar een hand gegeven. “En ik moet zeggen, hij had zo’n goede blik”, zo verkondigde ze zelfs nog bijna veertig jaar na de oorlog.102 Een andere vrouw uit de stad beweerde in diezelfde tijd daarentegen dat ze nooit had gegroet met “Heil Hitler” en dat ze zich had geschaamd dat ze Duitse was. Het was altijd oppassen geblazen met zulke opstandigheid, zelf binnen het eigen gezin. Zo vertelde een Marburgse na de oorlog dat haar zoontje in de naziperiode eens tegen haar had gezegd dat hij dacht dat zij de Führer niet lief had. Ze vroeg hem waarom hij dat dacht, waarop hij antwoordde:
Als ik over de Führer spreek, trek je altijd zo’n gezicht.
Ze wist niet wat hij geleerd kreeg op school en loog tegen hem dat hij het helemaal verkeerd had, want ze hield wel van de Führer. Een andere inwoonster van de stad vertelde dat ze opgepast had om mensen te vertellen wat ze werkelijk dacht. “Daarom kan ik dus ook niet zeggen wat mijn buren hebben gedacht.”103
Rantsoenering
Het eerste waardoor de Marburgers in oorlogstijd werden getroffen was dat de rantsoenen voor levensmiddelen en andere levensbenodigdheden steeds krapper werden. Kreeg men in september 1939 nog 500 gram vlees per week, in juni 1941 was dit verminderd tot 400 gram en in april 1942 tot 300 gram.
Ook kleding ging op de bon en werd steeds schaarser. In de zomer van 1943 was nergens in de stad nog een lap stof te verkrijgen. Vrouwen losten dit op door oude kleding te herstellen of kleding te maken van bijvoorbeeld oude jassen en gordijnen. Een Marburgse vrouw maakte van een jurk die ze voor het slagen van haar eindexamen had gekregen een manteltje voor haar dochter. Een stadsgenote gebruikte een SA-manteljas om twee jasjes voor haar kinderen te maken. Met name het verkrijgen van nieuwe schoenen voor kinderen was moeilijk. Een vrouw uit de stad vertelde dat kinderen in de winter niet naar buiten konden vanwege gebrek aan goed schoeisel. Het werd door brandstoftekorten ook steeds moeilijker om huizen te verhitten en velen leden kou. Mensen werden sneller ziek en de medische verzorging schoot tekort.
Honger werd het meest gevreesd, want velen herinnerden zich nog hoe ze voorafgaand aan het einde van de Eerste Wereldoorlog en erna honger hadden geleden. Het zwaarst getroffen werden de inwoners zonder eigen moestuin en zonder familiaire of vriendschappelijke connecties met boeren in de omgeving. Gedurende de laatste oorlogsjaren gingen veel bewoners van de stad op ‘hongertocht’ langs boerderijen op het platteland. Een inwoonster vertelde na de oorlog dat ze eens van dorp naar dorp liep, terwijl het stormde, regende en sneeuwde. Haar kartonnen schoenzolen veranderden in pulp en haar paraplu klapte binnenstebuiten. Terwijl ze daar stond bovenop een winderige heuvel huilde ze. Ze voelde zich “doodongelukkig”, want ze had slechts een kip kunnen bemachtigen, terwijl ze verder helemaal niets te eten had.104
Overlijdensberichten
Na alle zeges keerde het tij voor Duitsland definitief in de winter van 1942-1943. De Wehrmacht kwam het verliezen van de Slag om Stalingrad niet meer te boven. De gevolgen van de oorlog waren in Marburg dagelijks te zien in de kranten, die zich vulden met rouwadvertenties van gevallen militairen. In januari en februari 1944 verschenen dagelijks wel twaalf tot zestien overlijdensberichten. Families zaten voortdurend te wachten op een brief van hun naaste aan het front.
Een inwoonster legde na de oorlog uit wat het “voor de ouders […] of echtgenotes [betekende], elke dag op post te wachten! En als er dan een brief kwam, was die misschien al wel tien of meer dagen oud, men wist helemaal niet of er intussen iets was gebeurd; met welke sterkte van zenuwen en dapperheid dat gepaard gaat, dat is, denk ik, helemaal niet meetbaar.”105 Een andere inwoonster van Marburg verklaarde het volgende:

Bombardementen
Het oorlogsgeweld kwam eind oktober 1943 voor het eerst dichtbij toen het honderd kilometer verderop gelegen Kassel zo zwaar werd gebombardeerd dat Marburgers zagen hoe de hemel door de vlammenzee rood kleurde. “De grootste angst veroorzaakten de gemene luchtaanvallen”, zo verklaarde een inwoonster na de oorlog.
In stilte hoopte iedereen dat er niets gebeurde. Aanvankelijk gebeurde er ook niks, zodat we er te optimistisch over waren dat ons mooie Marburg gepaard zou worden. Helaas was het slechts vage hoop.
Op 22 februari 1944 werd de stad gebombardeerd, waarbij het station en drie afdelingen van het universiteitsziekenhuis zwaar beschadigd raakten. Bijna honderd mensen werden gedood. De hiervoor genoemde vrouw herinnerde zich hoe ze die dag werd opgeschrikt door een verschrikkelijk schudden. Wat ze in stilte steeds vreesde, werd werkelijkheid. “Langere tijd een griezelige stilte en na de middag vielen de bommen neer in de stations- en zuidelijke wijk. Het station werd totaal verwoest, de rails waren verticaal naar de hemel gericht.”107
Een verpleegster in het hospitaal legde na de oorlog deze verklaring af:
In maart 1945 volgden nieuwe bombardementen. In totaal werden in Marburg bij bombardementen 142 mensen gedood en 281 verwond. In de stad en haar omgeving werden, vooral na oktober 1943, inwoners van Kassel ondergebracht die hun woning waren verloren bij geallieerde bombardementen. Ze werden vaak bij boeren ondergebracht.

Honger en solidariteit
Omstreeks 1944 was het dagelijkse leven in Marburg volledig verstoord door de oorlog. De fiets was het voornaamste vervoersmiddel geworden omdat bussen en treinen niet meer reden. Er was nauwelijks nog vermaak omdat concertzalen gesloten waren. Ook de scholen hadden hun leerlingen naar huis gestuurd om pas na de oorlog de lessen weer te hervatten. Terwijl sommige inwoners tot het einde in de eindzege bleven geloven, hadden anderen door dat de nederlaag nabij was. Een inwoonster beweerde na de oorlog dat ze de propaganda van Goebbels niet meer had kunnen aanhoren: “steeds weer dat geforceerde optimisme, dat ons echt zichtbaar te meelijwekkend werd”.108
Vanaf september 1944 kon in de verte het geluid van artillerievuur aan het front worden gehoord. Met kerst schreef de Marburgse schrijfster Lisa Boor in haar dagboek dat de stemming in de stad terneergeslagen was:
Vandaag viel het me bij een wandeling door de stad hoe grauw en bezorgd alle gezichten zijn, ook die van de soldaten. Dat is heel bijzonder. Mensen begonnen hun meubels naar de dorpen te brengen. Alleen de erg standvastigen hoopten op ‘de nieuwe wapens van de Führer’.109
In februari en maart 1945 leden de Marburgers voor het eerst honger, toen er geen aardappelen en suiker meer beschikbaar waren, roggebrood schaars werd en met de rantsoenering voor acht weken een week langer moest worden gedaan. Marion Beyme bracht na de oorlog in herinnering dat het haar minstens twee uur per dag duurde om melk te kopen, drie kwartier voor de heen- en terugtocht en een kwartier in de wachtrij. Het beetje melk dat deze beproeving opleverde “was helemaal lichtblauw, niet wit, het was zo dun”.110
Angst overheerste, voor bommen, voor de dood van verwanten en vrienden, voor de vijand en zijn wraak na de oorlog en om beschuldigd te worden van defaitisme. Verschillende van de vrouwen die in de jaren tachtig werden geïnterviewd door studenten van de universiteit van Marburg vertelden echter dat in de moeilijke oorlogsjaren buren elkaar hielpen, bijvoorbeeld door voedsel met elkaar te delen. Ze ervoeren een grotere solidariteit dan in de tijd waarin ze geïnterviewd werden.
Nazibuurmannen
De houding van de twintig geïnterviewde vrouwen ten opzichte van Hitlers dictatuur was verschillend, maar geen van hen had zich hiertegen verzet. Ze verontschuldigen zich hiervoor met het argument dat ze nog te jong waren geweest om in te zien hoe kwaadaardig het nationaalsocialisme was of dat ze als vrouwen van nature neutraal stonden ten opzichte van de politiek. Ook verklaarden ze op het verkeerde been gezet te zijn door valse of verzwegen informatie. Er was angst om te luisteren naar vijandige radiozenders – een vrouw vertelde zelfs dat haar dochter, die lid was van de Bund Deutscher Mädel (BDM), de nationaalsocialistische vereniging voor meisjes van 14 tot 18 jaar oud, dreigde haar aan te geven als ze bleef luisteren.

De moeder van Marion Beyme luisterde gedurende de hele oorlog naar de buitenlandse radio, ondanks dat ze bang was dat haar buren dit door de muur heen konden horen. Eens werden zij en haar dochter bijna betrapt door een buurman, een Ortsgruppenleiter (lokale nazigroepsleider), toen hij hun huis binnenstapte en de radio afgesteld stond op een buitenlandse zender. Dit werd echter niet door hem opgemerkt. Marion was trots op haar moeder die volgens haar “een dappere antinazi” was, die bijvoorbeeld, ondanks druk van diezelfde buurman, weigerde om nazibijeenkomsten bij te wonen.
Ze was enorm dapper en niet altijd zo voorzichtig, dus waren we erg bezorgd om haar.112
De eerder al genoemde vrouw die werkte bij de Behringwerke had eveneens “een zware nazi” als buurman. Tijdens een gesprek tegen het einde van de oorlog vroeg hij aan haar waar haar man was. Nadat ze had verteld dat hij in Oost-Pruisen was, waarheen het Rode Leger hem vanuit het oosten had teruggedreven, beschuldigde de buurman militairen zoals zijn buurman ervan dat ze “schijtkerels” waren “die het front niet konden vasthouden”. De vrouw kaatste de bal terug door tegen de man te zeggen dat hij dan maar zelf had moeten meevechten, waarop hij haar dreigde aan te geven zodat ze naar een concentratiekamp zou worden gestuurd.113 Het bleef slechts bij dreigende woorden.
Verzet in oorlogstijd
Was het in de vredesjaren van Hitler vanwege de overheidsrepressie en grote steun voor het regime al moeilijk om als Duitser verzet tegen het regime te plegen, in oorlogstijd riskeerde je om voor verraad terechtgesteld te worden. Toch waren er inwoners van Marburg die verzetsdaden pleegden. In mei 1940 kwamen volgens Ulrich Schneider twintig communisten samen in Marburg, zogenaamd om de verjaardag van de communistische politicus Jakob Schäfer te vieren, die sinds 1933 of 1934 met zijn vrouw in de stad woonde. In werkelijkheid bespraken ze hoe ze in oorlogstijd contact konden blijven onderhouden met oppositionele groepen. In de stad zelf kwam een actieve verzetsgroep, van welke achtergrond ook, nimmer van de grond, maar wel waren communistische Marburgers actief binnen verzetsgroepen van buiten de stad.
Ook de sociaaldemocraat Heinrich Schneider en de later door de Amerikanen als burgemeester benoemde sociaaldemocraat Eugen Siebecke waren buiten Marburg actief in het verzet. Om de Marburgers tot verzet aan te sporen verspreidde de RAF in het voorjaar van 1943 duizenden kopieën van een manifest van de Münchense verzetsgroep Weisse Rose boven de stad. Op de universiteit deed de tekst echter al eerder de ronde.

Grote verzetsacties bleven uit in Marburg, maar er vonden wel ondergrondse activiteiten plaats. Zo noemt Schneider de communist Willi Lösch die in Marburg ondergedoken was in het bos op de zogenoemde Kirchspitze-heuvel ten noorden van het stadscentrum. Hij werd door antifascistische kameraden van voedsel voorzien. Eind 1943 werd hij door de Gestapo opgespoord en in het daaropvolgende jaar ter dood veroordeeld. Op 25 april 1944 werd hij in de Stadelheim-gevangenis in München onthoofd.114
Later dat jaar, op 20 juli, mislukte een aanslag op Hitler door legerkolonel Claus von Stauffenberg. In de nasleep hiervan werden vele arrestaties verricht, zowel van betrokkenen bij de samenzwering en hun familieleden als van personen die al eerder als verdacht waren aangemerkt maar niets met de aanslag te maken hadden. Ook in Marburg werden enkele personen gearresteerd, onder wie het communistische echtpaar Jakob en Cilly Schäfer. Beiden overleefden hun gevangenschap in de concentratiekampen en keerden in mei 1945 terug in de stad. Een explosie op 20 september 1944 in een van de munitiefabrieken in Allendorf richtte grote schade aan, maar het was ook voor de Gestapo onduidelijk of het hier een ongeluk of sabotageactie betrof.
Een andere verzetsman uit Marburg was de romanist Werner Kraus die verbonden was aan de universiteit. Hij werd voor de oorlog al in de gaten gehouden door de nazi-autoriteiten, die wisten dat hij een tegenstander van het regime was. In een Gestaporapport van 10 februari 1938 werd hem verweten dat hij de NSDAP niet steunde en “de betekenis van de nationaalsocialistische wereldbeschouwing voor het Duitse volk” niet erkende. Ook werd bij hem een “kritische opstelling ten opzichte van het nationaalsocialisme en daarmee de staat” bespeurd.115
Desondanks werd hij op 15 juli 1942 tot professor romanistiek benoemd. In deze tijd onderhield hij al contacten met de Berlijnse verzetsgroep van Harro Schulze-Boysen en Arvid Harnach, die in verbinding stond met de Sovjet-Unie. Kraus kwam met deze beweging in aanraking toen hij in het kader van zijn militaire dienstplicht les gaf aan militaire tolken in Berlijn. Sommige leden van de groep, die door de Gestapo Die Rote Kapelle werd genoemd, kende hij nog uit zijn studententijd.
Krauss verrichtte onder andere vertaalwerk voor de ondergrondse groep en nam deel aan de verspreiding van pamfletten tegen de nazi-expositie ‘Das Sowjetparadies’. Eind 1942 werd hij door de nazi’s opgepakt en in het geheim berecht. Met 48 anderen werd hij ter dood veroordeeld. Het nieuws hierover drong echter ook door op de universiteit van Marburg en op andere universiteiten. Er werden, onder meer door collega-academici, verschillende verzoekschriften ingediend om de doodstraf te herzien, met het argument dat de veroordeelde mogelijk geestesziek was. In september 1944 werd de doodstraf omgezet naar vijf jaar gevangenisstraf. Kraus bracht deze door in de Wehrmacht-gevangenis van Torgau en in een strafcompagnie. In het voorjaar van 1945 kon hij ontsnappen tijdens een gevangenentransport. Schulze-Boysen en Harnack werden, samen met negen andere leden van Die Rote Kapelle, op 22 december 1942 terechtgesteld. Tientallen anderen die in verband werden gebracht met de verzetsgroep werden eveneens geëxecuteerd.
NB: Notenapparaat wordt gepubliceerd bij laatste artikel van de serie