De stoffelijke resten van kapitein Henry John Innes Walker lagen 101 jaar verborgen in de Vlaamse klei van de Westhoek. Op 25 april 1915 stierf de Nieuw-Zeelandse officier tijdens de Tweede Slag om Ieper door vijandelijk vuur, terwijl hij zijn troepen aanvoerde bij een aanval op Duitse troepen in ‘Kitcheners’ Wood’. Hij was één van de 54.896 militairen van het Britse Gemenebest die na de Eerste Wereldoorlog in het gebied als vermist opgegeven werden en waarvan de namen prijken op de Menenpoort in Ieper.

Enthousiasme
Bijbehorend bij de televisieserie verscheen het gelijknamige boek, dat Arnout geholpen door schrijfster Johanna Spaey schreef. Het toont qua opzet grote overeenkomsten met de boeken die hij eerder publiceerde ter begeleiding van beide reeksen van ‘Ten Oorlog’. Het is rijk voorzien van illustraties, waaronder archiefbeelden en (pagina vullende) kleurenfoto’s van de archeologische sites, de omgeving en de opgegraven sporen (onverplaatsbare menselijke constructies zoals bunkers) en vondsten (verplaatsbare objecten zoals gebruiksvoorwerpen). Wat we gewend zijn van de Belgische journalist is dat hij in het boek, net als in de televisieserie, zijn enthousiasme en ervaringen meeslepend overbrengt op zijn publiek. Hij vertelt over zijn vreugde als hij al op de tweede dag met zijn schop op iets hards stuit, wat een machinegeweer blijkt te zijn. Maar ook beschrijft hij hoe het zware werk in de dikke klei en onder kille weersomstandigheden hem best zwaar valt. Wanneer de archeologen stuiten op de eerste menselijke beenderen is dat voor hem een beangstigende ervaring, zo schrijft hij, en brengt dat de gruwelen van de oorlog heel dichtbij.
Syrische archeoloog
Voor de beide reeksen van Ten Oorlog sprak Arnout veel met mensen die hij en zijn twee reisgenoten tijdens hun reis langs de frontgebieden van de wereldoorlogen ontmoetten. Dat doet hij nu weer; met archeologen en andere betrokkenen, omwonenden en passanten. Bijzonder is het levensverhaal van de Syrische archeoloog Adonis, die voor zijn masterstudie in Spanje verbleef toen in 2011 de burgeroorlog in Syrië begon. Hij keerde niet terug naar zijn moederland en familie, maar ging in België werken bij een commercieel archeologiebedrijf. Zo belandt hij dus in de Westhoek waar hij meegraaft naar overblijfselen van een oorlog die een eeuw eerder plaatsvond. De Syriër constateert, ondanks de afstand in tijd, duidelijke parallellen tussen beide oorlogen. “Ik voel vooral mee met de mensen die hier honderd jaar geleden vanuit Langemark en Poelkapelle op de vlucht zijn geslagen”, zo verklaart hij.
Wat de Syriërs vandaag overkomt, overkwam de Belgen een eeuw geleden: de ellende van vluchtelingen is toch universeel? Het ergste is misschien dat je nooit fatsoenlijk afscheid kunt nemen als je plots met al je hebben en houden moet vertrekken, of als je zoals ik voor een voldongen feit staat en niet meer kunt terugkeren.

“Dat jullie zoveel hebben teruggevonden, is ongelooflijk. Jullie hebben nog veel werk. Echt veel werk!”
De opgravingen waren een race tegen de klok en legden slechts een fractie bloot van het strijdtoneel, maar het resultaat mag er zijn. Het meest indrukwekkend zijn uiteraard de ruim veertig aangetroffen menselijke lichamen, waarvan enkel dat van kapitein Walker geïdentificeerd kon worden. Arnouts verslag van de opgravingen is uitgebreid voorzien van historische achtergronden. Zo was het bijvoorbeeld in dit deel van het front waar voor het eerst, door de Duitsers op 22 april 1915, gifgas gebruikt werd als strijdwapen. Het is informatie die bij geïnteresseerden uiteraard reeds lang bekend is, maar die voor andere lezers vermeld moet worden om de historische context van de opgravingen te begrijpen. De combinatie tussen historie en actualiteit zorgt voor een informatief en fascinerend boek, dat de praktische gang van zaken en het nut van archeologisch onderzoek naar de Eerste Wereldoorlog toont.