In het boek Het verguisde christendom (Walburg Pers, 2016) behandelt cultuurhistoricus en docent Jacob Slavenburg de geschiedenis van de vroege christelijke kerk tussen de kruisdood van Christus (ca. 30 na Chr.) en de Val van Jeruzalem (70 na Chr.)
Terug naar bronnen christendom
Jacob Slavenburg legt in zijn vlot geschreven boek allerlei soorten bronnen naast elkaar, zoals verslagen van Romeinse historici als Suetonius en Tacitus, de Joods-Romeinse historicus Flavius Josephus, Didache, de Bijbel (Nieuwe Testament) en de brieven van Clemens van Rome en Jacobus van Jeruzalem. De auteur heeft de het bronnenmateriaal grondig gelezen en geanalyseerd. Slavenburg:
“Ik wilde al deze bronnen zo onbevooroordeeld mogelijk op me laten inwerken. Daarbij was telkens de vraag: wat staat er eigenlijk? En niet: wat lezen anderen? Deze manier van lezen bleek een groot voordeel in te houden. Er ontrolden zich inzichten en doorkijkjes die ik nooit meer voor mogelijk had gehouden.” (10)
Na de analyse van primaire bronnen heeft Slavenburg zijn inzichten vergeleken met informatie uit secundaire literatuur. En waar nodig geverifieerd, aangevuld of bijgesteld. Historisch gezien is dit natuurlijk een vakkundige manier van werken. Teruggaan naar de bronnen (ad fontes), zoals de geschiedfilosoof Leopold van Ranke voorstelde, en door inleving op zoek gaan naar het wie eigentlich gewesen. Slavenburg doet dit laatste door als het ware ‘in de huid te kruipen’ van de eerste christenen.
Nazoreense ketterij
Het verguisde christendom is opgebouwd uit vijf hoofdstukken. Slavenburg neemt de lezer mee op reis langs de primaire bronnen om na vijf hoofdstukken af te sluiten met een slotbeschouwing waarin hij de belangrijkste bevindingen op een rijtje zet. Een belangrijke constatering is bijvoorbeeld dat de eerste gemeenten, met Jeruzalem als centrum, bestonden uit voornamelijk Joden die cultuurverschillen moesten overwinnen:
“Er waren aanvankelijk wrijvingen tussen Aramees-sprekende en Grieks-sprekende christenen. Beide groepen waren joodse christenen (Joden met een verschillende culturele achtergrond). De moeilijkheden lijken van organisatorische aard te zijn geweest, maar benadrukken desalniettemin een zeker cultuurverschil.” (49)
Jacob Slavenburg gaat onder andere in op de (vermeende) vlucht van de eerste christenen naar Pella in 70 na Chr. (na de verwoesting van Jeruzalem), de daaropvolgende ‘Nazoreense ketterij’, de Ebionieten (‘de armen’, een bijnaam van de eerste christenen), het paulinische christendom en het leven en de zendingsreizen van Paulus. Eén hoofdstuk is gewijd aan het leven van Jezus (vanuit historisch oogpunt), gevolgd door een afsluitend hoofdstuk over hoe het christendom de geestelijke erfenis van Jezus beheerde. In dit laatst hoofdstuk richt de auteur de aandacht op onder meer thema’s als scheuringen en conflicten, de organisatie van de vroegste christelijke gemeenten, de liturgie, de theologie, de rol van de Wet en de ethiek van de vroegste christenen.
Conclusie
Slavenburg trekt in zijn epiloog een aantal conclusies, zoals:
“Een vastomlijnde theologie, geloofsleer, canon, hiërarchie of gezag was in het vroege christendom afwezig. Over kruis en opstanding werd verschillend gedacht en een en ander was zeker nog niet vastgelegd in wat voor leer ook. Dogma’s als die van de triniteit en de verzoening, laat staan van die der erfzonde, waren absoluut nog niet aan de orde.” (182)
Een tweede conclusie gaat over de vergelijking tussen de vroege christelijke gemeente en kerkgemeenten nu:
“Iedere vergelijking tussen een huidige zondagse eredienst en een huisbijeenkomst in het vroege christendom gaat volledig mank. Het zijn twee totaal verschillende werelden. De eerste christenen leefden zonder duidelijke gezagsstructuur, en met vaak onderling inwisselbare functies binnen hun gemeente. Ze kenden geen canon en geen andere dwingende voorschriften.” (183,184)
Boek: Het verguisde christendom – Jacob Slavenburg