Op zoek naar een bijna onbekende vader

Een kort oponthoud op de weg van Auschwitz
7 minuten leestijd
De Plek - Een kort oponthoud op de weg van Auschwitz
De Plek - Een kort oponthoud op de weg van Auschwitz
Göran Rosenberg (1948) was twaalf jaar toen zijn vader zelfmoord pleegde. Zijn ouders hadden Auschwitz overleefd, en waren in Zweden een nieuw bestaan aan het opbouwen. Maar zijn vader verdroeg dat nieuwe leven niet. Vijftien jaar later gaat Rosenberg op zoek naar die bijna onbekende vader. Het wordt een reis langs zijn jeugdherinneringen, maar ook verder terug, naar het leven van zijn vader in het voormalige getto van Lód, in het werkkamp van de firma Büssing bij Braunschweig, en in het concentratiekamp Auschwitz. Rosenberg beschrijft die zoektocht in het boek Een kort oponthoud op de weg van Auschwitz. Zijn boek verschijnt op 22 januari bij uitgeverij Atlas Contact. In Zweden werd het boek in 2012 bekroond met de literaire August-Prijs. Op Historiek lees je de eerste pagina’s van dit bijzondere boek:

De Plek

Ik had me lang voorgesteld dat hij over de Brug was gekomen, aangezien de Brug de poort, en in feite ook de sleutel tot de Plek is, maar hij kan natuurlijk niet over de Brug gekomen zijn, aangezien hij met de trein uit het zuiden moet zijn gekomen. Over de Brug kom je alleen als je met de trein uit het noorden komt. Alleen dan opent de duizelingwekkende diepte van het Kanaal zich en alleen dan passeer je de gevaarlijke grens tussen thuis en elders. En misschien niet zozeer het Kanaal als wel de Brug. Want het Kanaal is ondanks alles maar water, maar de Brug is een door en door dreigende passage, een kil skelet van geklonken stalen balken, in scherpe hoeken en geknikte bogen aan elkaar gelast en geschroefd tot twee knokige schouders die zich verheffen van vier massieve pijlers, twee aan elke kant van de klep boven de vaarweg.

Wie met de trein komt ziet hier natuurlijk niets van, voelt misschien niet eens de hele constructie trillen en schudden onder de locomotief en wagons, hoort niet hoe de spoorrails krijsen en niet het metalig gebonk en gekners van de wielen weerkaatsen tegen de stalen balken, ruikt niet de schroeilucht van vonkende kabels en contacten. Wie met de trein komt kan ook nooit de angst om de brug te voet over te steken navoelen. Om de brug te voet over te steken moet je eerst door een stukje bos tussen de Plek en het Kanaal, daarna een smalle en gedraaide houten trap van 26 meter hoog op, en over op een minimale voetgangersrichel die aan één kant van het dubbele spoor recht boven het water loopt, met kierende planken waar tussendoor je recht de afgrond in kunt blikken en een lage metalen reling waar je al te makkelijk overheen kunt springen, diezelfde afgrond in. Op de Plek doen voortdurend griezelverhalen de ronde over mensen die dat gedaan hebben en hoe hun opengereten en opgezwollen lichamen naderhand zijn opgevist en over wat God van zoiets vindt. Ik hou me altijd stevig vast aan de binnenste reling, aan de kant van de rails, om weerstand te bieden aan die zwarte, zuigende duizeling. Behalve wanneer er een trein over het spoor ernaast aan komt denderen en de metalige zuigwind vat krijg op mijn kleren en de hevig vibrerende planken vat krijgen op mijn voeten en er niets anders op zit dan te proberen het evenwicht te bewaren tussen de ene hel en de andere. In mijn nachtmerries val ik onophoudelijk van de Brug. In mijn nachtmerries haal ik ook de overkant. Aan de overkant van de Brug, onder aan een net zo smalle en gedraaide trap en voorbij een even donker stukje bos, wacht namelijk de dood, althans de naamloze buurtbendes waarmee de bendes aan mijn kant van de Brug een eindeloze en wetteloze oorlog uitvechten. De Brug overleefd hebben is geen garantie voor overleven. Overvallen en aframmelingen in vijandig gebied zijn niet eens zo’n gezochte nachtmerrie. De Brug is de natuurlijke grens van de Plek en er is zelden reden om die op eigen houtje te overschrijden.

Als je met de trein vanuit het zuiden komt, passeer je zo’n grens niet maar ontrolt zich alleen een nietszeggend panorama van bossen en akkers en daardoor is het moeilijker te weten waar de Plek begint. Is het ook moeilijker te begrijpen waarom hij ligt waar hij ligt en waarom het treinstation waar de grote treinen onderweg van en naar de wereld kort stoppen uitgerekend hier is aangelegd en niet in de stad waarvan het de naam draagt. De beste verklaring daarvoor is de Brug, aangezien het station hier ligt vanwege de Brug, en de Plek hier is ontstaan vanwege het station, en misschien dat ik me daarom zo graag voorstel dat hij over de Brug komt als hij op 2 augustus 1947 om zeven uur ’s avonds uit de trein stapt om te proberen juist op deze Plek, aan de voet van juist dit station, te proberen zijn leven opnieuw te beginnen.

Is het toeval dat hij juist hier uitstapt? Nee, dit toeval is niet groter dan enig ander op zijn reis hierheen. Vermoedelijk zelfs kleiner, aangezien het meest toevallige in zijn leven is dat hij leeft. Natuurlijk is het voor ons allemaal toeval dat we leven, maar op zijn levensweg is de dood meer ingepland en voorspelbaarder geweest dan bij de meesten van ons en is het feit dat hij leeft daarom toevalliger. Hij weet bovendien heel goed waarom hij juist hier uitstapt en niet ergens anders. Hij heeft de naam van het station zorgvuldig opgeschreven op een papiertje dat hij heeft laten zien aan de conducteur, die beloofd heeft hem te waarschuwen als ze er bijna zijn. Op het perron staan, zoals afgesproken, bovendien A. en S. op hem te wachten, en ook nog een derde persoon van wie hij eerst denkt dat het een klasgenoot van het lyceum in Łód´z is. Dat is natuurlijk niet zo en dat zou ook heel onwaarschijnlijk zijn, maar omdat er op zijn weg zo veel onwaarschijnlijk is geweest, kunnen er nog wel een paar onwaarschijnlijkheden bij. In elk geval staan ze hem daar met zijn drieën op het perron op te wachten en ze omhelzen hem en helpen hem met zijn koffers de trappen af, lopen met hem mee naar het kosthuis waar hij zijn intrek zal nemen en vertellen hem op de nog lichte augustusavond wat ze weten van de plek waar ze allemaal onlangs zijn aangekomen en waarvan geen van hen erg veel weet en zij willen op hun beurt alles horen over mensen en gebeurtenissen op de plek waar de man op de trein is gestapt en waar ze elkaar voor het laatst hebben gezien. Ze zijn allemaal nog op reis, en elke plek is nog steeds niet meer dan een korte tussenstop onderweg naar elders, en zij die op het moment hier zijn, proberen zo goed mogelijk op de hoogte te blijven van hen die op het moment daar zijn, aangezien die beweeglijke en rusteloze gemeenschap de enige gemeenschap is die ze op dit moment hebben. Stukje bij beetje zal ieder van hen proberen om een van al deze plekken tot de zijne te maken, en de ene na de andere plek zal hen geleidelijk aan van elkaar scheiden, meestal voorgoed, en deze plek zal geleidelijk aan een daarvan worden. Slechts een van hen zal proberen juist deze plek tot de zijne te maken en dat is de man die net uit de trein is gestapt.

Een kort oponthoud op de weg van Auschwitz
Een kort oponthoud op de weg van Auschwitz
Enfin, hier weet ik natuurlijk nog niets van, aangezien ik hem nog niet ken, de man die zojuist uit de trein is gestapt en die mijn vader nog niet is en die nog niet weet dat dit zijn laatste halte is. Ik geloof niet dat hij zich een laatste halte zelfs maar kan voorstellen, aangezien ik niet geloof dat hij zich welke plek dan ook als de zijne kan voorstellen. Ik geloof overigens ook dat hij onafgebroken nieuwsgierig om zich heen kijkt om na te gaan of dit toch zo’n plek kan zijn, omdat de behoefte aan een verblijf van tenminste enige duur zich begint op te dringen. En dat hij daarom met bijzondere belangstelling kijkt naar de uitnodigende rijen nieuwe flats van drie verdiepingen aan de nieuwe straat, geplaveid met straatstenen en geflankeerd door pas geplante lijsterbessen, die dwars door de nieuwe woonwijk loopt vlak naast het station waar hij zojuist is uitgestapt. Ik geloof daarom ook dat hij meteen wil weten in wat voor stad hij is aangekomen en wat voor mensen daar wonen, en dat hij benieuwd is naar de arbeidsomstandigheden in de grote fabriek waar hij werk hoopt te krijgen en of er misschien ook ergens werk is voor een vrouw van net tweeëntwintig zonder beroepsopleiding en weinig bedreven in de taal die hier gesproken wordt, minder nog dan hij. Ik vermoed eigenlijk dat hij al navraag heeft gedaan naar dergelijk werk en dat hij dat alleen nog nader wil onderzoeken en bovendien wil kijken of het lukt om de kamer in het kosthuis te verruilen voor een eigen woning, voor hij haar vraagt de trein te nemen vanuit de plaats die hij net heeft verlaten naar de plaats waar hij nog maar amper is aangekomen.

Maar hoe hij die augustusavond in 1947 over de toekomst denkt, is natuurlijk maar speculatie van mijn kant en ik wil liever niet speculeren, en bovenal wil ik niet op zijn leven vooruitlopen. Hij heeft nog maar vierentwintig jaar geleefd, en hij heeft al zo veel doorgemaakt en heeft het recht om verder te gaan met zijn leven zonder dat ik hem vooraf belast met wat er in de rest ervan zal gebeuren. Ik ben van plan zijn dagen te nemen zoals ze komen, en waar ik niet goed zie hoe ze zich aan hem voordoen, zal ik ze zich aan mij laten voordoen.

~ Göran Rosenberg

Boek: Een kort oponthoud – Göran Rosenberg

Bekijk dit boek bij:

Recent gepubliceerd

Reageer

Abonneer
Stuur mij een e-mail bij
guest
0 Reacties
Oudste
Nieuwste Meest gestemd
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 53.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
0
Reageren?x
×