Tijdens economische crises worden we geregeld geconfronteerd met economen die bezorgd zijn over de toekomst. “Maar door continu te kijken naar een toekomst vol onheil, hebben we nauwelijks oog voor wat er in het verleden aan rijkdom is opgebouwd”, stelt econoom en journalist Annegreet van Bergen (1954) in de inleiding van haar boek Gouden jaren.
In haar boek kijkt Van Bergen uitgebreid terug en ze constateert dat we ‘gouden jaren’ achter de rug hebben. Financieel gezien zeker.
“Tussen 1948 en nu is het inkomen per hoofd van de bevolking verviervoudigd”. Dat is meer dan het dubbele van de groei in de vermaarde Gouden Eeuw en een volstrekt unicum in de economische geschiedenis.
In zeven hoofdstukken (Eerste levensbehoeften, Opleiding & opvoeding, Communicatie & informatie, Mobiliteit, Gezondheid, Comfort & Kwaliteit en Werk & Vrije tijd) staat Van Bergen stil bij de na-oorlogse ontwikkelingen. De wekelijkse teil werd een dagelijkse douch, het papieren loonzakje een digitale bankrekening, vertrouwde beroepen verdwenen, enzovoort… Op Historiek publiceren we een fragment uit het boek. Over ouderenzorg. Want ook op dat vlak is de afgelopen decennia veel veranderd:
– AOW en de verzorgingsstaat –
De Wet Beperking Verhaalsrecht en de Bijstandswet waren onderdelen van de verzorgingsstaat die Nederland in de loop van de jaren vijftig en zestig opbouwde. De scherpe randen van het rauwe vooroorlogse kapitalisme moesten worden afgevijld. Overigens is een verzorgingsstaat niet alleen menselijk en sociaal, maar goede sociale voorzieningen betekenen ook een stabiele vraag van koopkrachtige consumenten, wat belangrijk is voor economische groei.
Voor ouderen was de in 1956 ingevoerde AOW van eminent belang. Ze hadden een eigen inkomen en waren voor hun gewone levensonderhoud niet meer van hun kinderen afhankelijk. De AOW was een initiatief van PvdA-premier Willem Drees en is als zodanig – ‘trekken van Drees’ – de geschiedenis in gegaan. Maar het voorstel werd door alle partijen, met uitzondering van de SGP, gesteund.
Zowel voor als na 1956 traden ook andere sociale wetten in werking, die bijvoorbeeld een inkomen garandeerden ingeval van werkloosheid (Werklozenwet 1949), van ziekte (Ziektewet 1952), bij overlijden van man en vader (Algemene Weduwen- en Wezenwet 1959) of bij arbeidsongeschiktheid (Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering 1966). Als voorlopig sluitstuk werd in 1968 de AWBZ (Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten) aangenomen, bedoeld voor de financiering van zorg voor mensen die langdurig in een instelling verbleven. Behalve ouderen vielen daar ook psychiatrische patiënten, (geestelijk) gehandicapten en chronisch zieken onder. Gerard Veldkamp, net als Klompé lid van de KVP, was initiatiefnemer. Voor de sociale zekerheid in Nederland is Veldkamp minstens even belangrijk geweest als Drees. Hij zette als minister van Sociale Zaken zijn handtekening, hetzij als indiener hetzij als medeondertekenaar, onder liefst acht sociale wetten.
– Overmoedige overheid –
In 1968 deden 55 000 mensen een beroep op de AWBZ, in 2013 waren dat er 800 000. Deze toename is het gevolg van een overmoedige overheid. De Nederlandse politiek bepaalde namelijk dat steeds meer voorzieningen uit de AWBZ zouden worden gefinancierd, maar realiseerde zich onvoldoende hoeveel zo’n ‘openeindregeling’ in de praktijk zou gaan kosten. Allerlei voorzieningen werden onder de AWBZ gebracht: in 1977 was het de dagbehandeling, in 1980 het kruiswerk, in 1992 huishoudelijke hulp en ondersteuning bij Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen (ADL), in 1994 het persoonsgebonden budget en in 1997 de thuiszorg en zorg in verzorgingshuizen. Hierdoor zijn de AWBZ-uitgaven razendsnel toegenomen en werden ze in de nieuwe eeuw volkomen onbeheersbaar. De kosten stegen van 16 miljard euro in 2002 tot liefst 27 miljard euro in 2013.
Ook de door de gemeenten beheerde Wet voorzieningen gehandicapten (WVG) werd rond de eeuwwisseling steeds vrijgeviger. De ouderenzorg sloeg van het ene uiterste door naar het andere, en was niet langer karig of vernederend, maar royaal en werd de mensen bijna opgedrongen. Toen Onnie (1923) in 2001 een knieoperatie had ondergaan, kwam er bij haar thuis in Voorschoten een controlerend arts, die haar erop wees dat ze een traplift nodig had. Maar dat niet alleen: ook moest de douche boven het bad worden vervangen door een inloopdouche en op beide verdiepingen kwam een verhoogd toilet. Omdat Onnie en haar man een mooiere traplift en een ruimere douchecel wilden dan strikt noodzakelijk, kwamen de meerkosten daarvan voor hun rekening. Maar verder werd alles door de gemeente vergoed.
– Onbetaalde rekening –
Zoals zo vaak vertoont ook hier de geschiedenis een slingerbeweging. Er wordt in 2014 flink bezuinigd op de voorzieningen van de AWBZ, onder andere door gemeenten een grotere rol te geven zonder dat de rijksbijdrage navenant wordt verhoogd. Het idee is dat gemeenten de zorg efficiënter kunnen verstrekken en minder hoeven te vergoeden omdat familie, vrienden, buren en vrijwilligers deels de zorg van betaalde professionals overnemen.
Een andere bezuinigingsmaatregel is verhoging van de eigen bijdrage. Voor een aantal voorzieningen telt niet alleen het inkomen, maar ook het vermogen mee. Deze maatregel was in 2013 nog niet afgekondigd, of notarissen belegden massaal ‘workshops’, waar belangstellen-den werd geleerd hoe ze hun ‘vermogen konden veiligstellen’. Of het nu ging om aanpassing van het testament, overdracht van het huis of het uitkeren van erfdelen – dat vermogen moest zo vlug mogelijk naar hun kinderen worden overgeheveld. Dit alles met het doel de eigen bijdrage zoveel mogelijk te beperken en de gemeenschap zoveel mogelijk te laten betalen.
Deze reactie is de achilleshiel van de verzorgingsstaat. Enerzijds willen mensen graag goed verzorgd worden. Anderzijds willen ze liever dat hun geld naar de kinderen gaat dan naar de overheid – die moet zelf maar zien waar ze het geld vandaan haalt. Voor de meeste Nederlanders heeft de overheid twee onverenigbare gezichten. Aan de ene kant is ze de redder in nood. Aan de andere kant een wezen met grijpgrage klauwen. Mensen willen kunnen terugvallen op de redder in nood, maar proberen tegelijkertijd uit zijn klauwen te blijven. Al in de jaren zeventig sprak de econoom Hans van den Doel in dit verband over ‘de economie van de onbetaalde rekening’. Veel is er sindsdien veranderd, maar nog steeds is er geen oplossing gevonden voor het probleem van mensen die wel van overheidsvoorzieningen wensen te profiteren, maar er niet voor willen betalen. In zo’n situatie kan de overheid weinig anders dan bezuinigen.
– Aardappeleters –
Naar aanleiding van bezuinigingen op woonzorgcentra schreef iemand in de Volkskrant van 28 januari 2013 dat hij bij de aanblik van de Aardappeleters van Vincent van Gogh werd overmand door de gedachte dat hij ‘wellicht naar het voorland van de kwetsbare oudere met enkel een AOW-uitkering zat te kijken’. Zou die man gelijk hebben?
De Aardappeleters stammen uit het eind van de negentiende eeuw en roepen associaties op met kille ruimtes, klamme bedden, kleren en lijven die in geen tijden zijn gewassen, eenzijdige voeding, en met dokters, zalfjes en drankjes die voor gewone mensen niet te betalen zijn. Kortom, een heel andere situatie dan die van nu.
Nu staat in woonzorgcentra de verwarming hoog, zijn er goede sanitaire voorzieningen, heeft vrijwel iedereen een eigen kamer, krijgen de mensen goed te eten en komt de dokter bij iedereen langs. Ongetwijfeld wordt de professionele ouderenzorg minder luxueus en zullen er minder mensen voor in aanmerking komen. Maar zo erbarmelijk als in De grote zaal, laat staan als bij de Aardappeleters zal het niet gauw worden.
15 september 2014