Oudheidkundige teksten en vondsten

Methode op Maandag
7 minuten leestijd
Houtsnede van een eenhoorn, 1658
Houtsnede van een eenhoorn, 1658

Wat is een oudheidkundig bewijs? Eerste voorbeeld: het bestaan van koning Salomo. Die kennen we vooral uit het Deuteronomistische Geschiedwerk en uit teksten die daarvan zijn afgeleid. Dat is weinig materiaal en daarom is de vraag gewettigd of hij wel een historisch personage is. Je kunt nu zeggen dat één bron geen bron is en bevestiging eisen uit ander bewijsmateriaal. Je zoekt dan dus naar verificatie. Je kunt het ook omkeren en zeggen dat je het bestaan van Salomo aanvaardt tot je tegenbewijs hebt. Falsificatie. Voor beide standpunten valt iets te zeggen en het komt erop aan dat je je keuze moet kunnen verantwoorden.

Tweede voorbeeld: veel antieke teksten vermelden zaken die simpelweg niet waar kunnen zijn. Herodotos weet dat Xerxes ten strijde trok tegen de Grieken na een droomgezicht. Kallimachos meldt dat toen koningin Berenike wat haarlokken had geofferd, die als sterrenbeeld aan de hemel verschenen. Julius Caesar schrijft in de Gallische Oorlog dat er ten noorden van de Alpen eenhoorns voorkomen. Volgens de evangelist Johannes veranderde Jezus water in wijn. Cassius Dio meldt dat keizer Marcus Aurelius een Egyptenaar in dienst had die regen kon maken. Zulke dingen geloven wij niet – maar andere informatie uit dezelfde bronnen geloven we wel. Opnieuw: je moet in staat zijn te kunnen uitleggen waarom je het ene deel van een tekst wel en het andere deel van dezelfde tekst niet gelooft.

Verantwoording

Kortom, wie een tekst bestudeert, moet allerlei keuzes kunnen verantwoorden vóór hij concludeert dat een antieke auteur zijn tekst heeft bedoeld als beschrijving van iets dat feitelijk waar was. Classici en oudhistorici zijn getraind om zulke keuzes te beredeneren. Ze weten dat de mensen in de Oudheid de grenzen tussen waar en onwaar anders trokken dan wij. Een antieke schrijver kon elementen toevoegen die hij nodig had om zijn verhaal rond te breien.

Nog wat meer voorbeelden? Hier zijn ze. Tacitus schrijft ergens dat Germanicus een vlootoperatie uitvoerde met duizend schepen. Niet omdat dat echt gebeurd zou zijn, maar omdat Tacitus de Romeinse commandant wilde typeren als homerische held. Dezelfde Tacitus modelleert de laatste ogenblikken van de Romeinse keizer Galba op die van de Trojaanse koning Priamos. Tacitus voorziet verder de Romeinse legioenen van de stereotype karaktertrekken van de provincies waarin ze dienen. Allemaal literaire aankleding en dat terwijl Tacitus, naar onze smaak, nog een vrij zakelijke auteur is. Maar ook hij liegt de waarheid.

Tekstuitleg is hierdoor nogal lastig. Het is tastend zoeken. Het is geen kwestie van “dit is de enig juiste interpretatie”. Je kunt in principe zelden verifiëren dat een tekstinterpretatie juist is. Hooguit kun je zeggen dat deze of gene uitleg overtuigender is dan de andere. Erg veel meer zit er niet in.

Dit heeft – en nu kom ik ter zake – gevolgen voor de archeologie. (Ook voor de andere oudheidkundige disciplines, maar daar heb ik het vandaag even niet over.) Je kunt niet zonder meer als norm nemen dat je de historiciteit van een in teksten genoemde persoon of gebeurtenis pas aanvaardt als je een bevestiging hebt in het vondstmateriaal. Verificatie vanuit de vondsten is een te hoge eis, die miskent dat we te weinig data hebben.

Nu is niet te loochenen dat de vraag naar archeologische toetsing van bepaalde uit geschreven teksten bekende personen en feiten regelmatig voorkomt. Er zijn dan drie stappen te zetten.

  • Bepalen wat de strekking is van de tekst. Is de gegeven informatie wel bedoeld als feitelijk accuraat? Zoals gezegd is tekstuitleg een kwestie van tastend zoeken en kun je niet zomaar zeggen “dit is de enig juiste interpretatie”.

Aannemend dat we concluderen dat de tekst als feitelijk accuraat bedoeld is geweest, komen twee andere stappen in beeld.

  • Nadenken over toegestane interpretatierichtingen. Sommige verklaringen gelden als acceptabel en andere niet: de positieve en de negatieve heuristiek. Een oudheidkundige mag een wonderverhaal bijvoorbeeld lezen als een literair motief (positieve heuristiek) naar niet als bewijs voor een tijdelijke opschorting van de natuurwetten (negatieve heuristiek).
  • Zoeken welke bevestiging, gegeven de strekking van de tekst en gegeven de heuristieken, we zouden willen hebben in de archeologische vondsten.

Dit is hoe de discussie in elkaar steekt.

De vernietiging van Baktrië

Een voorbeeld: Polybios beschrijft dat, toen koning Antiochos III de Grote in 206 v.Chr. de stad Griekse Baktra in het noorden van Afghanistan belegerde, een van de verdedigers erop wees dat oorlog tussen de Grieken vooral de hordes barbaren, die de beschaving wilden overrompelen, in de kaart zou spelen. Dit is een van de weinige teksten over de ondergang van Grieks Baktrië en ze documenteert dus barbaarse dreiging. In alle geschiedenisboekjes staat dan ook dat deze buitenpost van de klassieke cultuur onder de voet is gelopen door Centraal-Aziatische nomadenstammen. Maar…

  1. Polybios presenteert deze informatie in een toespraak waarin de verdediger elk argument aanvoert dat hem te pas komt. De toespraak kan door Polybios zijn verzonnen en zelfs als we aannemen dat hij een reële toespraak adequaat samenvat, kan het zijn dat de spreker een gelegenheidsargument naar voren brengt. Ja, zelfs als hij het werkelijk meende, kan het gaan om een misverstand over de aard van de noordelijke steppebewoners. Je kunt over de strekking van de tekst en de betrouwbaarheid van de geboden informatie dus een boom opzetten.
  2. Het is niet gebruikelijk de bewoners van de gebieden buiten de Grieks-Romeinse wereld nog te typeren als barbaren en vernietigingsdrang in de schoenen te schuiven. Natuurlijk waren er conflicten, maar de relaties tussen sedentaire stadsbewoners en nomadenstammen was complex. “De barbaar wil alles kapotslaan” is een niet-toegestane verklaringsrichting. Maar je kunt over deze negatieve heuristiek een boom opzetten.
  3. Welk archeologisch bewijsmateriaal is er voor vernietiging van de Griekse nederzettingen in Baktrië door steppenomaden? De oostelijke stad Ai Khanum is door mensenhanden verwoest, maar bij nader inzien is daar een stormram ingezet en dat lijkt geen nomadenwerk. Opnieuw: je kunt een boom opzetten.

Caesar (Rijksmuseum van Oudheden)
Caesar (Rijksmuseum van Oudheden)
Het is dus erg moeilijk archeologische vondsten te benutten om de historiciteit van een persoon of een gebeurtenis (in dit geval: nomaden vernietigden Baktrië) te verifiëren. Ik zeg niet dat het nooit kan, maar je moet op alle drie de bovenstaande vragen een beredeneerd antwoord geven.

De eenhoorns van Caesar

Hoe het kan, zien we in de discussie over Caesars aanwezigheid in Belgica. Zoals hierboven aangegeven vermeldt de Romeinse generaal het bestaan van eenhoorns benoorden de Alpen en daaraan kunnen we nog toevoegen dat hij ook refereert aan de praatjes van de beroepsfantast Xenofon van Lampsakos. De Belgische archeoloog Hugo Thoen wees er al lang geleden op dat het frappant was dat er nooit bewijs is gevonden voor Caesars aanwezigheid in noordelijk Gallië, terwijl dat wel geleverd kon worden voor Centraal Gallië. Thoen formuleerde de provocerende stelling dat Caesars verslag van zijn noordelijke expedities diende te worden gelezen als fantasie. (Hier is een erg goed interview.)

Now we’re talking. Thoen verbond alle drie niveaus van de interdisciplinaire discussie.

  1. Wat is de strekking van de tekst? Bedoelt Caesar zijn verslag als feitelijk? Zo ja, wat doet die eenhoorn daar? Zo nee, wanneer hebben de Romeinen de Lage Landen dan veroverd?
  2. “Je mag de tekst niet lezen alsof ze is bedoeld als feitelijk accuraat” versus “Caesar zag zijn teksten als betrouwbaar rapport”: een kristalheldere negatieve en een positieve heuristiek. Hierover viel te discussiëren…
  3. … en wel aan de hand van concrete vondsten, wanneer die er zouden zijn.

Ik heb er, na de ontdekkingen in Thuin, al op gewezen dat nu eindelijk de mogelijkheid ontstond de discussie op zinvolle wijze te voeren. Dankzij de ontdekkingen in Hermeskeil en Kessel zijn de mogelijkheden daartoe groter geworden. De positieve en negatieve heuristieken zijn aan het veranderen en daarmee kunnen we eindelijk eens beginnen te kijken of we iets zinvols kunnen zeggen over (a) Caesars bedoelingen en (b) de mogelijkheid archeologische vondsten te benutten om een in teksten genoemde gebeurtenis te verifiëren.

Alleen: we wachten nu al vijf jaar op die discussie. Het is alsof wetenschappers voor de eerste keer zwaartekrachtgolven meten en er vervolgens niets mee doen.

Onderzoek

Dit alles roept de vraag op of de archeologen de discussie überhaupt willen. Zijn ze wel geïnteresseerd in de relatie tussen tekst en vondst? Laat ik eens een kwaadaardige insinuatie doen: waarom zouden archeologen zich eigenlijk verdiepen in de complexiteit van tekstuitleg en de even complexe relatie tussen teksten en vondsten? Het gaat toch prima zoals het nu gaat? Momenteel nemen archeologen teksten gewoon letterlijk, en weliswaar doen ze dat met een naïviteit waar zelfs de meest evangelische christen zich voor schaamt, maar aangezien archeologen vooral worden beoordeeld door archeologen, struikelt niemand daar over. Waarom zou je het jezelf moeilijk maken?

Terzijde: ik focus nu op archeologen, maar soortgelijke opmerkingen zijn te maken over andere oudheidkundigen. Classici weten voldoende van de sociale wetenschappen om te weten dat ze niet méér moeten weten. Of neem de oudhistoricus die, ongehinderd door kennis van de archeologie, oliedomme dingen zegt over vondsten. Niemand onderzoekt de collega-disciplines écht. Weliswaar klinkt al minstens veertig jaar de roep om interdisciplinariteit, maar alle betrokkenen weten dat als je dat wérkelijk wil, (a) je allerlei aannames moet gaan toetsen, (b) je niet meer toekomt aan het schrijven van wetenschappelijke artikelen en (c) je de wetenschappelijke opleidingen weer op lengte moet brengen.

Anders gezegd: veel oudheidkundige artikelen zijn gebaseerd op twijfelachtige aannames, veel oudheidkundige conclusies zijn voorbarig en veel oudheidkundige debatten zijn zinledig. Dit valt niet weg te praten met een opmerking over de postmoderne problematisering van het waarheidsbegrip (het gaat immers om professionaliteit) of het  “polyparadigmatische  karakter van de geesteswetenschappen” (wetenschap begint daar waar je de kwaliteit van de paradigma’s gaat toetsen).

De reëel bestaande universiteit staat haaks op wat wetenschappelijk noodzakelijk is en ik weiger te doen alsof dat normaal is. Ik wil echter niet negatief eindigen. Het Caesar-onderzoek biedt een kans om de heuristieken te toetsen. Organiseer dat congres nou eens. Ik mag dan weigeren te geloven dat het normaal is dat academici door publicatiedwang niet toekomen aan onderzoek naar hun grondslagen, maar ik weiger ook te geloven dat ze werkelijk niet meer geïnteresseerd zijn in wetenschap.

Jona Lendering is historicus, webmaster van Livius.org en docent bij Livius Onderwijs. Hij publiceerde verschillende boeken en verzorgt een nieuwsbrief over de Oudheid. Zie ook zijn blog: mainzerbeobachter.com

Recent gepubliceerd

Reageer

Abonneer
Stuur mij een e-mail bij
guest
0 Reacties
Oudste
Nieuwste Meest gestemd
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 53.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
0
Reageren?x
×