Door het onderzoek naar antiek DNA en het isotopenonderzoek wordt duidelijk dat de mensen vroeger buitengewoon mobiel waren, minimaal in sommige regio’s en tijdperken, wat betekent dat ideeën veel breder konden circuleren dan wel aangenomen is geweest.
Ik heb al eens geblogd over het positivisme, dat wil zeggen de methode van waarnemen, het verzamelen van die waarnemingen, het opsporen van patronen (“wetten”) en het hernieuwd doen van waarnemingen om te zien of het gevonden patroon werkelijk bestaat. De methode, doorgebroken in de zeventiende eeuw en vooral bekend uit de natuurwetenschappen, is zó succesvol dat ze geldt als
Terwijl ik op Cyprus was, las ik dit leuke bericht op de website van de NOS: het Rijksmuseum van Oudheden heeft “met ruime meerderheid van stemmen” de wedstrijd gewonnen die Museumtijdschrift had uitgeschreven – wat was de favoriete expositie van de stemmers? Nineveh dus. Een ronkerig persbericht roept van alles (“brengt een streek die bijna dagelijks negatief in het nieuws is nu eens op een positieve manier onder de
De opkomst van het internet heeft de ontwikkeling van de wetenschapscommunicatie versneld. In de jaren tachtig gold nog dat er sprake was van een “zender” (de wetenschapper), die zijn inzichten “populariseerde” ten behoeve van de “ontvangers” (de burgers), maar dat is inmiddels achterhaald – en was dat eigenlijk destijds al. Dat oude populariseren wordt tegenwoordig vooral sarcastisch aangeduid met een
Onlangs kreeg ik op mijn blog de vraag voorgelegd wat een eigenlijk een Romein was. Ik citeer:
Te vaak hebben historici hypothesen opgesteld die later werden bevestigd. Hun aanpak klopt grosso modo wel. De conclusie dat je helemaal nóóit iets weet, is beslist te radicaal.
Anderhalf jaar geleden schreef Carlijne Vos een verhelderend stuk in De Volkskrant over asielzoekers, dat ze inleidde met de opmerking dat het tijd was “om fictie van feiten te onderscheiden”. Er was helemaal niets mis met haar betoog. Voor wie probeerde genuanceerd te denken over de problematiek, stond er veel lezenswaardigs in. Wie zich daarentegen vooral zorgen maakte en de nuance voorbij was, werd door
Wat is een oudheidkundig bewijs? Eerste voorbeeld: het bestaan van koning Salomo. Die kennen we vooral uit het Deuteronomistische Geschiedwerk en uit teksten die daarvan zijn afgeleid. Dat is weinig materiaal en daarom is de vraag gewettigd of hij wel een historisch personage is. Je kunt nu zeggen dat één bron geen bron is en bevestiging eisen uit ander bewijsmateriaal. Je zoekt dan dus
Je kunt appels met peren vergelijken. Dan constateer je bijvoorbeeld dat het allebei stukken fruit zijn maar ook dat het verschillende stukken fruit zijn.
Deze neiging om alles wat je niet snapt maar religieus te duiden, wordt weleens de “Eerste Hoofdwet van de Archeologie” genoemd.
Archeologen richten zich op de materiële cultuur in de breedste zin van het woord, classici houden zich bezig met taal en literatuur en alles wat daarbij komt kijken, historici onderzoeken wat er werkelijk is gebeurd en zoeken daarvoor verklaringen.
Om te verhinderen dat we totaal subjectief contexten aandragen en dus onze eigen ideeën op het verleden projecteren, is er een vaktheorie en het is kennis daarvan die de grens vormt tussen historici en kwakhistorici.