Geschiedenis van de PvdA (Partij van de Arbeid)

9 minuten leestijd
PvdA-campagne in Leeuwarden, 2011 - cc
PvdA-campagne in Leeuwarden, 2011 - cc

Nederlandse politieke partij op sociaal-democratische grondslag. Opgericht in 1946 als opvolger van de Sociaal Democratische Arbeiderspartij (SDAP).

Partij van de Arbeid (PvdA)Wanneer kort na de Tweede Wereldoorlog de verzuilde politieke organisaties van voor de oorlog opnieuw worden opgezet, leefde bij veel aanhangers van de vooroorlogse SDAP de wens om op te gaan in een nieuw op te richten ‘doorbraakpartij’. De doorbraakgedachte was tijdens de oorlog, onder andere in het interneringskamp in Sint-Michielsgestel, ontstaan en omvatte het idee dat na de bevrijding de maatschappij opnieuw moest worden ingericht. Oude scheidslijnen moesten worden doorbroken en er moest een nieuw elan van samenwerking tussen verschillende maatschappelijke groeperingen komen. Sleetse dogma’s moesten kortom overboord en er moest in harmonie worden samengewerkt om bestaanszekerheid voor de bevolking te creëren. Op die grondslag werd op 9 februari 1946 de Partij van de Arbeid (PvdA) opgericht. In de partij fuseerden, naast de SDAP, de Vrijzinnig Democratische Bond (VDB) en de Christelijk-Democratische Unie (CDU) tot één geheel.

De partij hoopte tijdens de eerste naoorlogse verkiezingen in mei 1946 direct een enorme overwinning te behalen door haar vermeende aantrekkingskracht op grote lagen van de bevolking. Het resultaat, ruim 28 procent, was dan ook een bittere teleurstelling: de doorbraak was mislukt. De schouders moesten er zo kort na de oorlog toch direct onder, en onder het motto ‘Het Nieuwe Bestand’ werd er, samen met de aartsrivalen van de Katholieke Volkspartij (KVP), een kabinet van nationale eenheid samengesteld. Deze samenwerking zou tot 1958 standhouden, en zou vanaf 1948, wanneer ook de Christelijk Historische Unie (CHU) en de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie (VVD) tot de opeenvolgende regeringen zouden toetreden, bekend komen te staan als de kabinetten op de ‘brede basis’.

Tijdens deze kabinetten (tot 1948 onder leiding van de KVP’er Louis Beel, na 1948 onder de PvdA’er Willem Drees) zou hard gewerkt worden aan de Nederlandse wederopbouw en de opbouw van de Nederlandse verzorgingsstaat. Drees toonde zich een sober en betrouwbaar bestuurder, en ontwikkelde zich tot een ware stemmentrekker voor zijn partij. In 1952 werd de PvdA tijdens de Tweede Kamerverkiezingen voor het eerst zelfs de grootste partij van het land. De samenwerking met de KVP verliep echter steeds stroever en resulteerde in december 1958 in de val van het (laatste) kabinet-Drees.

Jaap Burger
Jaap Burger
Na de formatie belandde de PvdA in de oppositie, en met het vertrek van Drees moest de partij op zoek naar een nieuwe en aansprekende leider. Deze werd gevonden in Jaap Burger, een vrij dwarse en eigengereide PvdA’er van het eerste uur. Burger was al sinds 1952 fractievoorzitter van de Tweede-Kamerfractie geweest, en had een grote rol gespeeld in de val van het laatste kabinet-Drees. Het zouden zware jaren worden voor de partij, die enerzijds bij de kiezers onder vuur lag omdat haar de verantwoordelijkheid voor een sterke beperking van de consumptieve bestedingsruimte werd verweten, en anderzijds concurrentie op links kreeg van de in 1959 opgerichte Pacifistisch-Socialistische Partij (PSP). Burger zou het niet lang als leider uithouden: in 1962 trad hij af als fractievoorzitter na aanhoudende kritiek op zijn manier van oppositievoeren.

De verkiezingen van 1963 brachten de partij nog meer ellende. De aanhang liep terug van 30,4 naar 28 procent, en na de formatie zag de partij zich opnieuw veroordeeld tot een rol in de oppositie. De val van het gevormde kabinet-Marijnen over de omroepkwestie in 1965 maakte de weg vrij voor een terugkeer van de PvdA in de regering. Samen met de KVP en de Anti-Revolutionaire Partij (ARP) werd het ambitieuze kabinet-Cals gevormd, een kabinet dat grote investeringen in de maatschappij en infrastructuur wilde doorvoeren, maar dat gekenmerkt werd door de sociale onrust waarin het moest opereren. De ambities konden niet worden waargemaakt, omdat het kabinet anderhalf jaar later al viel tijdens de beruchte Nacht van Schmelzer. De PvdA werd, zoals wel vaker in de parlementaire geschiedenis, vervolgens vakkundig buitenspel gezet, en KVP en ARP regeerden, na de verkiezingen met de VVD en de CHU, verder.

Tijdperk Den Uyl

Onder de nieuwe partijleider Joop den Uyl moest de PvdA haar verloren elan zien terug te winnen, maar vooralsnog verging het de partij alleen maar slechter. De verkiezingsuitslag van 1967 was ronduit desastreus: ten opzichte van 1963 verloor de partij 4,5% van haar aanhang. Aan alle kanten werd de partij nu aangevreten: door de nieuw opgerichte progressief liberale partij D’66, door de opnieuw in zwang rakende Communistische Partij Nederland (CPN), en zelfs door de sterk groeiende Boerenpartij van partijleider ‘Boer’ Koekoek.

Joop den Uyl
Joop den Uyl
De neergaande lijn deed in de partij een discussie losbarsten over de te volgen koers. Op 15 september 1966 publiceerden een tiental verontruste PvdA-leden onder de naam Nieuw Links de brochure Tien over Rood, waarin zij aandrongen op een krachtige linkse koers van de PvdA, geheel in lijn met de heersende tijdgeest. Nieuw Links zou in korte tijd grote invloed binnen de PvdA verwerven en veel Nieuw Linksers, zoals de aanstaande partijvoorzitter Andre van der Louw, zouden binnen enkele jaren opgaan in de bestuursstructuur van de partij. Aan de andere politieke zijde van de partij barste eveneens kritiek los, die in 1970 zelfs zou leiden tot een nieuwe politieke afsplitsing: de Democratische Socialisten ’70 (DS’70), geleid door Willem Drees jr., de zoon van gelijknamige voormalig partijleider. De nieuwe partij haalde bij de verkiezingen van 1971 direct acht zetels, op dat moment een naoorlogs record voor een nieuwe politieke formatie.
De PvdA ondervond wel electorale hinder van DS’70, maar wist onder de bezielende leiding van Den Uyl, en door de als gevolg van de ontzuiling snel afkalvende aanhang van de confessionele partijen KVP, ARP en CHU, toch een kleine winst te behalen. Wat in 1971 niet lukte, lukte, na de val van het nieuw gevormde kabinet-Biesheuvel, in 1973 wel: de PvdA keerde terug in het centrum van de macht, en voor het eerste sinds de verkiezingen van 1956 weer als grootste politieke partij. Zij mocht daardoor, na een bijzonder moeizame formatie, in de persoon van Den Uyl de nieuwe premier leveren.

Dries van Agt
Dries van Agt
Het kabinet-Den Uyl zou de geschiedenis ingaan als het meest linkse kabinet ooit, en stelde zich ten doel de maatschappij grondig te hervormen. Het stelde vier grote herstructureringsprojecten op die voor het einde van de vierjarige regeerperiode volbracht moesten zijn. De moeizame relatie die de partij echter had met de twee confessionele partijen in het kabinet, de KVP en de ARP, en een onophoudelijke reeks lastige kwesties en problemen zorgden ervoor dat de hervormingen steeds moeilijker door te voeren waren. Den Uyl stond daarnaast bekend als een wat drammerige politicus, die tot diep in de nacht op zijn medebewindslieden inwerkte, om hen zo in de door hem gewenste richting te manoeuvreren. Met name Den Uyls tegenvoeter, KVP-leider Dries van Agt, had moeite met deze aanpak, en ging naarmate de jaren vorderde almaar meer dwarsliggen. Het kabinet viel uiteindelijk over één van de vier herstructureringsprojecten (de zogenaamde grondpolitiek). Het nieuw opgerichte Christen Democratisch Appèl (CDA, een fusie van KVP, ARP en CHU) vormde vervolgens, na door de PvdA gewonnen verkiezingen en een bijzonder langslepende formatie, een kabinet met de VVD.

De frustratie in het PvdA-kamp over dit ‘gestolen’ kabinet was groot. De manier van oppositievoeren was in de eerste jaren na de formatie in 1977 bijzonder zuur van toon. Desalniettemin wist het eerste kabinet-Van Agt de rit, ondanks een bijzonder krappe Kamermeerderheid, uit te zitten. Ze opereerde in een zeer rumoerige en economisch zware tijd, waarin de staatsschuld en de werkloosheid recordhoogten bereikten. De PvdA zag na de verkiezingen van 1981, waarin CDA en VVD haar meerderheid kwijt raakten, zijn kans schoon, en wist het CDA te bewegen in een kabinet samen met D’66 te stappen. Het werd een ramp. Het kabinet viel nog voordat het zich voor de eerste keer aan de Kamer presenteerde, en zelfs na een geslaagde lijmpoging, verliep de samenwerking met de coalitiegenoten moeizaam. Dit kabinet van ‘sterke mannen’ werd overschaduwd door botsende ego’s en oud zeer, en viel reeds na 8 maanden.

Wim KokDe PvdA werd zo in 1982 opnieuw in de oppositie geduwd. Daarmee brak een periode aan waarin de partij zichzelf opnieuw moest uitvinden. Een lang proces waarin de troonsopvolging van Den Uyl werd opgelost kwam tot een einde toen Wim Kok in 1986 de nieuwe politiek leider werd. Verschillende rapporten verschenen waarin de partij afscheid nam van de polariserende houding van de jaren zeventig. Een meer pragmatische koers werd ingeslagen. Dit alles leidde tot een hernieuwde regeringsdeelname in 1989, toen met het CDA een derde kabinet onder CDA-leider Ruud Lubbers werd gevormd. Lubbers en zijn partij hadden zojuist zeven jaar gesaneerd met de VVD, en de twee voormalige regeringspartijen waren danig op elkaar uitgekeken. Het bood de PvdA een kans te bewijzen dat de partij weldegelijk in staat was op een verantwoorde en sociale wijze het land mee te regeren, maar in de praktijk kwam het erop neer dat de CDA regeerde en de PvdA slechts mee mocht regeren. Een slepend conflict over een hervorming van de Wet op de Arbeids Ongeschiktheid (WAO), forse bezuinigingen als gevolg van een economische neergang en een ongelukkige keuze om de oudedagsvoorziening ter discussie te stellen zorgden voor forse nederlagen van zowel de PvdA als het CDA bij de verkiezingen van 1994.

Paarse jaren

Reeds enkele jaren voerde de PvdA stilletjes overleg met VVD en D66 over de vorming van een kabinet zonder het CDA. In 1994 waren de omstandigheden in alle opzichten geschikt voor een dergelijke combinatie, en na een wat moeizame formatie werd het eerste zogenaamde ‘Paarse’ kabinet gevormd. Onder leiding van de pragmaticus Kok werd met de beide liberale partijen een regeerakkoord gesloten waarin ruimte was voor zaken die met het CDA onbespreekbaar waren geweest. De partij schoof zelf steeds verder naar het midden van het politieke spectrum, wierp haar ‘ideologische veren’ af en ontwikkelde met de VVD en D66 een program dat gericht was op een sterke deregulering van de overheid en het privatisering van veel overheidsbedrijven. De partij verwijderde zich daarmee ver van het beleid van de jaren zeventig, een periode waarin sterk geloofd werd in een regulerende rol van de overheid en de ‘maakbaarheid’ van de samenleving. Paars had door een lange periode van economische groei de wind aanvankelijk goed in de zeilen, en dat leverde de PvdA als grootste regeringpartij in 1998 een forse verkiezingszege op; de partij ging van 37 naar 45 zetels in de Tweede Kamer. Maar daarna begon het ‘Paarse bastion’ haar eerste scheurtjes te vertonen.

Verkiezingsposter van de lijst Pim FortuynIn 1999 viel het kabinet over het in de Eerste Kamer gestrande en door D’66 gewenste correctief referendum. Het kabinet werd gelijmd, maar de samenwerking tussen PvdA en D66 enerzijds en de VVD anderzijds was beschadigd. Deze samenwerking kwam verder onder druk te staan met de opkomst van Pim Fortuyn. Met name de PvdA had het zwaar te verduren door Fortuyn’s rake opmerking over wat er schortte aan het door hem verfoeide Paarse ‘polderbestuur’. Met het naderende afscheid van Kok moest er door de partij bovendien een nieuwe leider worden gekozen. Het werd de niet bijster populaire en wat grijze Ad Melkert. De verkiezingen van 2002 liepen zo uit op een complete ineenstorting van de PvdA. De partij viel terug van 45 naar 23 zetels in de Kamer, en Melkert nam afscheid als politiek leider nog voordat hij het goed en wel geworden was.

De partij bevond zich in een diepe crisis en moest zichzelf opnieuw uitvinden, en een antwoord geven op de door Fortuyn aangekaarte onderwerpen: de falende integratiepolitiek, de enorme wachtlijsten in de zorg, een groeiend gebrek aan normen en waarden en sociale cohesie in de samenleving. Een nieuwe leider vond de partij in de persoon van de voormalig staatssecretaris voor Financiën Wouter Bos. Zijn jeugdige een enthousiasmerende uitstraling zorgde voor een nieuw elan en een groeiend vertrouwen dat de partij er weer bovenop zou kunnen komen.

Wouter Bos
Wouter Bos
De verkiezingsuitslag van 2003, nodig na de bijzonder snelle val van het eerste kabinet-Balkenende, bewees dat de partij nog altijd aantrekkingskracht op de kiezers had. Het verlies van 2002 werd bijna helemaal goedgemaakt. Een samenwerking met het CDA zat er echter niet in wegens het ontbreken van ‘chemie’ tussen de twee partijleiders. De PvdA maakte zich op voor vier jaar felle oppositie, maar verslikte zich in de trouwheid van haar aanhang. De sterk in opkomst zijnde Socialistische Partij (SP) van partijleider Jan Marijnissen trok steeds meer kiezers weg van de PvdA, en wat Bos en de partij ook probeerden, de kiezers bleven weglopen. De verkiezingen van 2006 maakten duidelijk dat de partij nog zeker niet op haar oude niveau terug was. Sterker nog, de partij zakte met 33 zetels, met uitzondering van het korte post-Fortuyn-intermezzo, verder weg dan ooit. Het vormde een alarmerend bewijs dat de PvdA nog altijd op zoek was naar zichzelf en naar de kiezersgunst.

De deelname aan het vierde kabinet-Balkenende, dat samen met het CDA en de ChristenUnie (CU) gevormd werd, was een sprong naar voren, om te laten zien dat de PvdA een betrouwbare en regeringsfähige partij was. De peilingen toonden echter een beeld van verdere neergang, en de zoektocht naar een 21e-eeuwse PvdA was verre van over.

Gepubliceerd op 15 december 2008

0
Reageren?x
×