Simon Stevin? Als je me een paar maanden geleden had gevraagd wie dat was, zou ik de decimale notatie van breuken, de zeilwagen en zijn liefde voor het Nederlands hebben genoemd. Ik wist ook nog dat het een tijdgenoot was van prins Maurits. Ik had er in Dijksterhuis’ Mechanisering over gelezen, maar zou het niet hebben kunnen navertellen. Daarom was ik blij toen ik ‘Wonder en is gheen wonder’. De geniale wereld van Simon Stevin. 1548-1620 zag liggen, een alweer wat ouder boek waarin de Vlaamse hoogleraren Jozef Devreese en Guido Vanden Berghe uitleggen waaruit Stevins verdiensten bestonden. Het lijkt nog leverbaar via Bol.com.
De ondertitel is exact. Hoewel het boek een biografisch hoofdstuk bevat, gaat het vooral over de intellectuele wereld van Stevin. Dat dit de wereld was van een genie van het kaliber-Galilei en dat Stevin Galilei op veel punten voor was, is na lectuur duidelijk. En ik legde het boek terzijde met de gedachte dat ik die prioriteit wel eens eerder uitgelegd had willen hebben. Stevin, zo leerde ik, wordt onderschat.
Rommelig
Ik vrees dat Wonder en is gheen wonder daar weinig verandering in heeft gebracht. Het ligt niet aan de inhoud. De hoeveelheid geboden informatie is overstelpend en lijkt van het hoogste niveau; de illustraties zijn prachtig; intellectueel klopt alles. Het probleem is dat de informatie erg onhandig wordt aangeboden, en dan heb ik het vooral over de plaatsing van de vele en erg grote kaders. Ik hoor u nu vragen “is dat alles?”, maar ik kan u verzekeren dat ik zelden zo’n rommelig boek in handen heb gehad. Voor ik de loftrompet ga steken, wil ik dit punt toch iets uitwerken.
Op het eerste hoofdstuk (“Simon Stevin en de Renaissance”, blz.17-27) volgt een kader over Stevins kennis van de oude Grieken (blz. 27-33), dat op zijn beurt wordt onderbroken door twee foto’s van Van Moerbekes middeleeuwse Archimedesvertaling. Informatie dragen deze niet over: ook al zijn de afbeeldingen paginagroot, de tekst van de manuscripten blijft onleesbaar. Het kader zelf behandelt onder andere de wederwaardigheden van de Archimedescodex-C: interessant maar niet ter zake. Het siert de auteurs dat ze de Renaissance plaatsen in een langer traject uit de ideeëngeschiedenis, maar door deze presentatie is de lezer het overzicht kwijt.
Blz.34: schitterende illustratie van Stevins Wisconstige gedachtenissen. Blz.35-44: tweede hoofdstuk: de biografie van Stevin, onderbroken door – opnieuw – twee foto’s van handschriften (Stevins mondigheidsverklaring) en vervolgens drie kaders, lopend van blz.44 tot 52. Het eerste daarvan is een overzicht van relevante archiefstukken, dat beter in een appendix had kunnen worden geplaatst; het tweede gaat over het calvinisme in Stevins geboorteplaats Brugge en zou in de hoofdtekst hebben gekund; het derde biedt een handige samenvatting van Stevins leven. Hierna vervolgt het hoofdstuk (blz.53-60), dan krijgen we weer vier kaders (blz.60-72) en tot slot er het derde deel van het hoofdstuk (blz.72-75).
Van de eerste negenenvijftig bladzijden zijn er zodoende slechts achtentwintig gewijd aan de eigenlijke informatiestroom, die dus voortdurend wordt onderbroken door aanvullende informatie. En zo gaat het boek verder. Tegenwoordig zouden we, als de materie zo gevarieerd is, een website bouwen.
Universeel geleerde
Dit gezegd zijnde: Wonder en is gheen wonder biedt heel veel moois. Het enthousiasme van Devreese en Vanden Berghe spat er vanaf en is aanstekelijk. Uiteraard komen de decimale breuken en de zeilwagen aan de orde, maar de lezer wordt ook geconfronteerd met concrete ingenieursactiviteiten: de plaatsing van een molengang, de constructie van sluizen, de aanleg van versterkingen en de bouw van steden en huizen. Navigatie is een ander onderwerp waarmee Stevin zich heeft beziggehouden. Voor mij was dit allemaal nieuw.
Een belangrijk punt hierbij is dat als hij bijvoorbeeld een molen ontwierp, hij niet alleen keek met een praktisch timmermansoog, maar dat er theoretische reflectie aan was voorafgegaan. Dit zijn dezelfde deugden die worden geprezen in een Galilei: enerzijds een wiskundige en een theoreticus, anderzijds een goede lenzenslijper. Het wezen van de Wetenschappelijke Revolutie is de overbrugging van de aloude tegenstelling tussen scholastieke theorievorming en ambachtelijke vakkennis, en Stevin is daarvan net zozeer een voorbeeld als de man uit Florence.
Methode
Devreese en Vanden Berghe gaan uitgebreid in op Stevins bijdragen aan de statica en hydrostatica: ze wijden een heel hoofdstuk aan de in 1586 gepubliceerde Beghinselen der Weeghconst en Beghinselen des Waterwichts. (“Waterwicht”: wat een prachtig woord overigens.) Opnieuw zien we hier de combinatie van theoretische reflectie en praktische uitwerking, waarbij Stevin de wijze waarop de meetkunde is opgebouwd – vanuit een beperkt aantal axioma’s (“begheerten”) deduceer je een heel stelsel van zekerheden – toepast op de empirie.
Als hij zo tot stellingen (“voorstellen”) is gekomen, volgt het experiment, de “weeghdaet”. De auteurs van Wonder en is gheen wonder hebben oog voor Stevins didactische kwaliteit, door zijn voorbeeld van een hefboom eruit te lichten: denk aan een soldaat die een haan aan een speerpunt heeft gebonden en op zijn schouder meedraagt. “Een didactisch pareltje,” schrijven Devreese en Vanden Berghe, en het is krek zo, want voor mijn alfahersenen werd het zo ineens duidelijk.
En opnieuw is er de rivaliteit met Galilei. De Vlaamse hoogleraren leggen uit dat in de hydrostatica Archimedes en Stevin werkten aan de hand van postulaten die speciaal voor dit vak waren ontwikkeld, terwijl Galilei probeerde vloeistoffen te beschrijven met concepten die waren ontleend aan de mechanica van vaste lichamen. De benadering van Stevin is vruchtbaarder gebleken.
Meer rivaliteit: ik wist dat het verhaal apocrief is dat Galilei ooit op de scheve toren van Pisa klom om daarvandaan bollen van hout en lood te laten vallen, om te concluderen dat ze even snel vielen en niet, zoals Aristoteles had gesuggereerd, met verschillende snelheden. Het blijkt dat dit experiment wel degelijk is uitgevoerd – maar door Stevin, kort voor of in 1586. Met zijn vriend Cornets de Groot, de burgemeester van Delft, stelde hij vast…
datse t’samen so ghelyck opt bart vallen, dat haer beyde gheluyden een selve clop schijnt wesen.
Hiermee wil ik niets afdoen aan de verdienste van de Florentijn, die een vergelijkbare observatie moet hebben gedaan en vervolgens de Valwet formuleerde, maar het is interessant hoe Galilei de credits kreeg die Stevin toebehoren. (Het geval is vanzelfsprekend allerminst uniek. De beroemde uitspraak L’état, c’est moi, altijd toegeschreven aan Lodewijk XIV, gaat terug op de gedenkschriften van Napoleon, die het nog beter formuleerde ook: L’état, c’était moi.)
Taaltovenaar
Wonder en is gheen wonder bevat hoofdstukken over algebra, over boekhouden, over perspectiefleer, over muziek en over taal – zoals bekend vond Stevin het Nederlands de enige taal waarin je zinvol over wetenschap kon schrijven, en hoewel we zijn argumenten niet hoeven te aanvaarden, had hij wel gelijk dat het een kernachtige en heldere taal is. Veel van de door hem geïntroduceerde woorden zijn gelukkig blijven hangen en hebben het Nederlands verrijkt: aftrekken, afwijking, bol, breedte, delen, eenheid, evenaar, evenredig, evenwijdig, gegeven, kegelsnede, lengte, manier, meetkunst, middelpunt, natuurlijk, rechthoekig, reden, vertoog, vierkantswortel, voorstel, wiskunde, wijsheid.
Desondanks: had hij maar geschreven in het Latijn. Of in een taal die meer sprekers kende dan het Nederlands, zoals het Italiaans. De eenvoudige waarheid is dat wat in een kleine taal verschijnt, wetenschappelijk minder impact heeft dan wat in een grote taal verschijnt. Zo kon het gebeuren dat niet Stevin maar Galilei de held is geworden van de Wetenschappelijke Revolutie, zelfs al was onze landgenoot de Toscaanse hofwiskundige enkele jaren voor over het heliocentrisme. (De parallel gaat heel ver: zoals Galilei zich in Rome moest verantwoorden, zo kreeg Stevin het aan de stok met Ubbo Emmius.)
Dat Galileo, schrijvend in het Latijn en Italiaans, Stevin overschaduwde, was onvermijdelijk en is in zekere zin aanvaardbaar. Wat ik echter jammer vind, is dat Stevin ook in Nederland in de schaduw van Galilei staat. Hij is natuurlijk niet helemáál vergeten – ik wist dat ik niet genoeg wist – maar toch: op de middelbare school komen Galilei en Newton wél aan bod en Stevin niet. Hij is ook niet opgenomen in de canon van de vaderlandse geschiedenis. Aan de universiteit maakte men dezelfde keuze: een Wetenschappelijke Revolutie zonder Stevin.
Miskend genie
Ik heb nog even een oud handboek erbij gehaald, dat in de jaren zeventig aan de universiteit werd gebruikt, en daarin kreeg de ingenieur wel ruimte. Romein noemt hem in de Erflaters. Stevin is blijkbaar het slachtoffer van de vernietiging van de geesteswetenschappen in de vroege jaren tachtig. Ik ben het eens met Devreese en Vanden Berghe dat er wel wat meer aandacht mag komen voor Stevins geniale wereld.
Zijn verdienste is immens: waar het op neerkomt, is dat we pas tot kennis komen als we theoretische reflectie (“spiegheling”) en experiment (“daet”) combineren. In de woorden van Devreese en Vanden Berghe:
“De ultieme test voor de ‘spiegheling’ is de ‘daet’. Deze beslissende sprong in de natuurwetenschap, die een breuk betekende met de methodiek van de Grieken, wordt meestal uitsluitend aan Galileo Galilei toegeschreven. Simon Stevin ging de man van Pisa echter vooraf.”
Het boek: Wonder en is gheen Wonder – De geniale wereld van Simon Stevin, 1548-1620
Beknopte biografie: Simon Stevin (1548-1620) – Natuurkundige, wiskundige en ingenieur