Door het riool naar het centrum van de macht
In de Keulse museumkelder kun je linksom eerst het Romeinse riool betreden. De meer dan manshoge stenen afvoer uit de eerste eeuw is vochtig, waardoor vooral het halfronde stenen gewelf begroeid is met groen mos en op de vloer water druppelt. Na bijna tweehonderd meter is het vervolg geblokkeerd. Loop je terug door het riool in de richting van de Rijn, dan vind je links verborgen achter de rioolwand de imposante resten van het Romeinse gouverneurspaleis, het praetorium. Dat was de plek waar Trajanus leiding gaf aan de provincie toen hij tot keizer werd benoemd. Het was de plaats waar ruim een kwart eeuw eerder Vitellius tot keizer was uitgeroepen, en in feite op kleinere schaal Trajanus voorging.
Het is een flink contrast om vanuit het Romeinse riool de wereld van pracht en praal te betreden. Na een flink stuk lopen over de vochtige Romeinse rioolvloer stap je in het andere uiterste. Rechts staat een doorsnede van het betonnen aquaduct dat vanaf eind eerste eeuw de stad en het praetorium van stromend water voorzag. Het was met 98 kilometer een van de langste van Europa. De uitgestalde vondsten tonen de weelde van het paleis, van een keizersbuste tot monumentaal beeldhouwwerk. Op de achtergrond verschijnt het massieve, metershoge muurwerk van het paleis. Dat blijkt slechts de hoek te zijn van een van de grootste Romeinse bouwwerken uit de regio.
De uitgestalde brokken veelkleurig marmer en porfier komen van de rijke bekleding van wanden en vloeren, aangevoerd uit ver weg gelegen gebieden zoals Turkije en Noord-Afrika. Rijkversierde bouwelementen, zoals de kapitelen van zuilen, brengen de toenmalige monumentaliteit van het gebouw verder tot leven. Een rood geschilderde zuil herinnert eraan dat het bouwwerk overdadig gekleurd was. Een vitrine met etensresten en ander rioolafval doet tegelijk beseffen dat het ook maar mensen waren die hier hun keizerlijke sporen achterlieten.
Inscripties getuigen onder meer van de verbouwingen van het paleis dat tot het eind van de Romeinse heerschappij in gebruik bleef. Ze noemen beroemde personen. Bijvoorbeeld Nepos, een vriend van keizer Hadrianus. Nepos was stadhouder in Keulen toen keizer Hadrianus hier op zijn eerste grote reis op bezoek kwam. Waarschijnlijk begeleidde hij de keizer naar het kustgebied waar deze in de buurt van het huidige Den Haag de stad Forum Hadriani zou stichten, zover bekend een primeur voor deze keizer. Daarna maakten ze de oversteek naar Brittannië, waar Nepos zijn volgende gouverneurspost zou bekleden en toezag op de bouw van de Muur van Hadrianus. Het waren momenten dat historische grenzen werden getrokken. Het zou een gouden tijdperk worden, dat pas tegen het eind van de tweede eeuw ten einde liep. Aan dat einde herinnert een inscriptie van de latere keizer Didius Julianus, die als stadhouder het praetorium na een brand in 184-185 herstelde. Eerder was hij vijf jaar gouverneur van het aangrenzende Gallia Belgica, dat een groot deel van de zuidelijke Lage Landen omvatte. Interessant is hier vooral zijn bizarre keizerschap dat het einde markeert van de Gouden Eeuw waarvoor Trajanus en Hadrianus de basis hadden gelegd.
Een lang, onrustig tijdperk
Eind maart 193 werd Didius Julianus keizer nadat de Praetoriaanse garde zich tegen zijn voorganger Pertinax had gekeerd. In een poging de opgewonden soldaten te kalmeren, werd Pertinax met een lans doodgestoken door Tausius, een stamlid van de Tungri uit de omgeving van Tongeren. De garde bood vervolgens de troon aan de hoogste bieder. Dat werd Didius Julianus met 25.000 sestertiën per gardist, vele jaarsalarissen per persoon. Tijdgenoten zagen het gekochte keizerschap al als een verval der tijden. Drie maanden later werd Julianus onthoofd in opdracht van zijn tegenstander Septimius Severus, die hem opvolgde. Er was een bizar einde gekomen aan de dynastie van de adoptiefkeizers waartoe Trajanus en Hadrianus hadden behoord, en het was het begin van een lang, onrustig tijdperk waarin militaire kracht het keizerschap ging beheersen. Driekwart eeuw later zou vanuit die chaos de waarschijnlijk Bataafse keizer Postumus vanuit Keulen een eigen keizerrijk uitroepen dat vijftien jaar standhield.
Keizerinnen
In Keulen begonnen niet alleen keizerschappen, maar werd ook een keizerin geboren: Agrippina de Jongere, zus van Caligula, echtgenote van Claudius en moeder van Nero. Ze was genoemd naar haar schoonvader Agrippa, de generaal van keizer Augustus die eerder in de Lage Landen was. Hij verbleef er onder meer in Nijmegen in een fort en liet vanuit het zuiden een weg aanleggen naar Keulen. Die stad is in 50 naar haar genoemd.
De zeer invloedrijke Agrippina werd bekend dankzij de smeuïge hofintriges. Die werden uitvoerig vastgelegd door geschiedschrijvers als Tacitus, Suetonius en Cassius Dio, van wie de eerste twee hun geschiedwerken rond het jaar 117 schreven. Zij gebruikten die intriges vooral om te laten zien hoe goede keizers juist niet moesten regeren. Bovendien was het voor de mannelijke elite frustrerend dat hun invloed in de senaat met de val van de republiek en de opkomst van de keizers was uitgehold. Daardoor hadden ze in deze masculiene samenleving extra moeite met invloedrijke vrouwelijke leden van het keizerlijk huis. Het is daarom jammer dat er niets bewaard is van de memoires die Agrippina volgens Tacitus schreef en die ook worden genoemd door Plinius de Oudere. Tegelijk geeft het bestaan ervan aan dat Tacitus van die gezaghebbende bron niet te veel kon afwijken. De wellicht aangedikte verhalen geven zodoende op hoofdlijnen een bruikbaar beeld. Het vestigt de aandacht op de sturende rol van vrouwen op de achtergrond. Het was een soms beslissende factor die in het jaar 117 opnieuw zou opduiken en toen misschien wel het Romeinse Rijk voor een nog grotere ramp behoedde.
De in Keulen geboren Agrippina had krachtige voorbeelden zoals die van haar overgrootmoeder Livia, de echtgenote van keizer Augustus. En haar eigen moeder Agrippina de Oudere stond al haar mannetje tussen de soldaten aan de Rijn. Na elkaar zouden de drie keizerinnen gedurende ruim een eeuw grote invloed uitoefenen op de heersende keizers. De toon werd gezet door Livia, die zesentachtig jaar zou worden. Ze was ruim een halve eeuw de sterke vrouw naast keizer Augustus, en ging nog ruim tien jaar door als kranige bejaarde naast haar zoon Tiberius toen die keizer was geworden. Ze verwierf na de dood van Augustus als eerste de titel ‘Augusta’, wat de betekenis van keizerin zou krijgen. In het Keulse museum staat haar buste veelzeggend naast die van Augustus, met aan haar andere zijde die van Agrippina de Jongere. Over hen buigen zich de stenen van de noordelijke stadspoort met de afkorting van de stadsnaam, afsluitend met de A van Agrippina de Jongere.
De moeder van Agrippina had al tijdens haar verblijf aan de Rijn de reputatie een sterke vrouw te zijn. Zo stond de zwangere Agrippina de Oudere erop toch haar echtgenoot Germanicus aan het front te vergezellen, wat voor de echtgenotes van veldheren zeer ongebruikelijk was. Ze was erbij toen de Rijnlegers haar man tot keizer wilden uitroepen, hetgeen hij afsloeg. In de onrustige sfeer werd besloten de vrouwen en kinderen in veiligheid te brengen. Dat zou de soldaten hebben doen beseffen dat ze te ver gingen nu zelfs de kleindochter van keizer Augustus van hen te vrezen had. Haar woeste blik zou ondraaglijk zijn geweest. Het jaar erop zou ze bij Xanten ‘als een generaal’ voorkomen dat uit angst voor oprukkende Germanen de brug over de Rijn werd afgebroken. Zo voorkwam ze dat de Romeinse troepen aan de overzijde van de rivier ingesloten raakten. Later hielp ze de gewonden te verzorgen. Tacitus baseert zijn verhaal op Plinius de Oudere, beroemd schrijver van de eerste encyclopedie, die kort sliep om het leven zo lang mogelijk te benutten onder het motto ‘leven is wakker zijn’. Halverwege de eerste eeuw diende hij in Xanten als ruiter, zo bevestigen de restanten van een paardenuitrusting uit die plaats in het British Museum. ‘Onder ruiterofficier Plinius’ staat op een van de onderdelen. Plinius kan het verhaal over Agrippina in het kampdorp hebben gehoord van oudere mensen.
Ze voedde ondertussen haar jonge kinderen tussen de soldaten op. De latere keizer Gaius gaven ze de bijnaam Caligula, de naam van de soldatenschoenen waarin hij als peuter speelde. Het is een schoentype dat veelvuldig in de Lage landen wordt opgegraven en met de karakteristieke noppen hier en daar herkenbare afdrukken achterliet. Agrippina baarde in het najaar van het jaar 15 in Keulen de naar haar genoemde dochter Agrippina, toen haar man Germanicus inmiddels plaatsvervanger van keizer Tiberius was. Het jaar erop werd haar dochter Drusilla geboren in de buurt van Koblenz.
Germanicus, met wie ze negen kinderen kreeg, zou enkele jaren later onder verdachte omstandigheden sterven. Daarop aarzelde Agrippina niet keizer Tiberius van de moord op haar echtgenoot te beschuldigen. Er gingen al snel verhalen dat ze zelf de macht wilde overnemen. Tiberius nam dat zo serieus dat hij haar liet verbannen naar een eiland, waar ze na vele jaren de hongerdood stierf, mogelijk na een hongerstaking. Haar zoon Caligula herdacht zijn moeder op zijn munten. Vermoedelijk schonk hij ook haar naam aan de door hem persoonlijk opgerichte Romeinse versterking bij Valkenburg aan de Rijn: ‘Praetorium Agrippinae’. Zijn persoonlijke bezoek illustreert de bovengemiddelde keizerlijke interesse voor het gebied. Zo was zijn voorganger Tiberius al als generaal in Nijmegen geweest waar hij werd gehuldigd met een bijzonder monument dat nu in Museum Het Valkhof staat.
De ster van de in Keulen geboren Agrippina de Jongere rees toen Tiberius werd opgevolgd door haar broer Caligula. Die was aanvankelijk gek op zijn drie zussen, van wie er twee in het noorden waren geboren. Ook in de Lage Landen werden ze via munten aan het publiek voorgesteld. Later bekoelde de relatie. Nadat Caligula door de Praetoriaanse garde werd vermoord, deed Agrippina het aanvankelijk rustig aan. Maar toen viel haar oog op de volgende keizer Claudius, die in het jaar 48 zijn overspelige vrouw Messalina liet ombrengen. Agrippina wist Claudius te verleiden, waarop ze in 49 trouwden toen zij 34 was en hij 58. Al het jaar erop kreeg ze als eerste vrouw van een nog levende keizer, de titel Augusta.
Ze trad op als een soort mederegent. Er verschenen munten van Claudius met haar portret op de keerzijde, de eerste maal dat een levende keizerin zo werd afgebeeld. Haar geboorteplaats Keulen kreeg de eervolle status van colonia en mocht bovendien haar naam dragen: Colonia Claudia Ara Agrippinensium, of korter: Agrippina. De inwoners noemden zich Agrippinenser. Het is het enige bekende voorbeeld dat een Romeinse colonia de naam van een vrouw kreeg. Tacitus concludeerde dat de feitelijke macht nu bij haar lag, in zijn ogen een teken van moreel verval.
Boek: Het jaar 117 – Sporen van Trajanus en Hadrianus in de lage landen