In 1970 werd de opkomstplicht bij verkiezingen afgeschaft. De gemeenteraadsverkiezingen van dat jaar waren de eerste verkiezingen waarbij mensen niet meer verplicht werden te stemmen.
Drie gulden boete
De grondwetsherziening van 1917 nam de opkomstplicht op in de wet, omdat de meeste Nederlanders niet gewend waren om te stemmen. Wie zich niet meldde op het stemkantoor, kreeg een berisping of een geldboete van maximaal drie gulden. In geval van recidive binnen twee jaar ging de boete naar maximaal tien gulden.
Stemplicht of opkomstplicht?
Die wet omschreef nog niet duidelijk of het om een opkomst- of stemplicht ging. Moesten mensen zich alleen maar melden of ook daadwerkelijk een stem uitbrengen? In de praktijk gold alleen een opkomstplicht. Al meteen na de invoering discussieerde het parlement veel over de wet. Het schafte de berisping al in 1925 af en verhoogde de boetes in 1948. De nieuwe kieswet van 1952 legde expliciet vast dat het alleen om een opkomstplicht ging.
Naar de rechter
Vanaf toen moest de kiezer zijn oproepingskaart bij het stembureau inleveren, maar was hij niet verplicht om te stemmen. Bij verzuim moest hij zich schriftelijk of mondeling verantwoorden tegenover de burgemeester of een daartoe aangewezen ambtenaar. Oordeelde de burgemeester dat er een geldige reden was, dan gaf hij geen gevolg aan de zaak. Anders moest de persoon verschijnen voor de kantonrechter, die een boete van maximaal vijftien gulden oplegde.
De verkiezingen van 1963 waren de voorlaatste met stemplicht. Toen kwamen er 328.647 kiezers niet opdagen, van wie er 3.775 voor de rechter moesten verschijnen.
Afschaffing
In 1967 adviseerde een commissie aan de regering om de opkomstplicht af te schaffen. Een van de redenen was dat een zeer groot percentage van de stemgerechtigden zijn stem netjes uitbracht:
“Op grond van de ervaring mag geconcludeerd worden, dat de volwassenheid van de kiesgerechtigden zo groot is geworden, dat het belang van verkiezingen ten volle wordt beseft.”
Maar na afschaffing daalden de opkomstcijfers aanzienlijk. Zo kwam bij de gemeenteraadsverkiezingen in de jaren 1998, 2002 en 2006 nog geen zestig procent van de Nederlanders naar het stemlokaal.