Ook tijdens de vroege middeleeuwen was ‘vrijheid van meningsuiting’ een belangrijk politiek ideaal. Dat blijkt onderzoek van Irene van Renswoude die begin juni hoopt te promoveren aan de Universiteit van Utrecht.
Vrijheid van meningsuiting wordt tegenwoordig gezien als een van de belangrijkste waarden van de westerse democratieën. Voor de wortels van dit recht wordt vaak teruggegrepen naar de klassieke Oudheid als bakermat van de westerse beschaving.
Vaak werd aangenomen dat praktijk en ideologie van het vrijuit spreken na de val van het Romeinse rijk verdwenen. Tijdens de zogenaamde ‘donkere middeleeuwen’ zou er geen plaats zijn geweest voor het uiten van kritiek.
Volgens promovenda Irene van Renswoude is die veronderstelling onjuist. Van Renswoude bestudeerde brieven en redevoeringen van laatantieke en vroegmiddeleeuwse dissidenten en stelt vast dat de idealen van de vrije meningsuiting tijdens de vroege middeleeuwen onverminderd voortleefden in de politieke cultuur. Vrije meningsuiting werd in deze periode volgens haar niet zozeer als een ‘recht’ gezien, maar meer als een moreel ideaal.
In haar proefschrift, getiteld Licence to speak. The rhetoric of free speech in late Antiquity and early Middle Ages, stelt de promovenda dat de periode tussen ongeveer 300 en 1000 na Christus zelfs een bepalende fase was voor de geschiedenis van de idee van de vrije meningsuiting.