Wat de achttiende eeuw ons leert over fatsoen

Nieuw moreel vocabulaire moest beschaafd gedrag promoten
5 minuten leestijd
Spotprent over stadhouder Willem V - De Orangerie, de Hollandse cupido (James Gillray)
Spotprent over stadhouder Willem V - De Orangerie, de Hollandse cupido (James Gillray)

Over de vrijheid van meningsuiting wordt in onze tijd veelvuldig gedebatteerd. Zijn er grenzen? Of moet alles kunnen? Cultuurhistorica Marleen de Vries hield eind vorig jaar een lezing waarin ze een interessante parallel trok met het laatste kwart van de achttiende eeuw. Ook toen was er grote maatschappelijke verdeeldheid en onvrede. En net als in onze tijd (internet en social media) werd het debat eind achttiende eeuw verlevendigd door de komst van nieuwe media (tijdschriften). De lezing is recent uitgebracht als essay: Geen stijl of lange tenen. Wat de achttiende eeuw ons kan leren over fatsoen.

Historische parallellen gaan nogal eens mank, maar de vergelijkingen tussen onze tijd en het eind van de achttiende eeuw zijn inderdaad opvallend. Ook in de achttiende eeuw werd er veelvuldig afgegeven op ‘de elite’, die destijds voornamelijk bestond uit regenten en oranjegezinden. Er was een diep wantrouwen ten opzichte van de gevestigde orde en de maatschappij polariseerde. De onvrede was ook wel enigszins begrijpelijk. De glorietijd van de Republiek was achter de rug en nadat Engeland de Republiek in 1780 de oorlog verklaarde, ging het economisch in razend tempo bergafwaarts. De Vries:

“Nederland was afgezakt van een wereldimperium naar een failliete boedel met verpauperde inwoners.”

In de achttiende eeuw moesten nog veel democratische verworvenheden bevochten worden. Persvrijheid, vrijheid van meningsuiting. Pas aan het eind van de eeuw – en met de hulp van een Franse interventie – wisten de patriotten het begin van een democratisch systeem, inclusief vrijheid van meningsuiting, af te dwingen. De Republiek was hierna nooit meer hetzelfde.

Geboorte van de publieke opinie

De revolutie kwam uiteraard niet uit het niets. Volgens De Vries was onder meer belangrijk dat de gewone burger in de achttiende eeuw toegang had gekregen tot media en zich zo, in de privacy van het eigen huis, zelf een mening kon gaan vormen. De verschijning van nieuwe media zorgde er voor dat zoiets ontstond als een nationale publieke opinie, met bijbehorend nationaal politiek bewustzijn. Week in week uit kon de achttiende-eeuwse Nederlander kennisnemen van allerhande opinies en achtergronden bij het nieuws.

De krantlezer, Cornelis van Noorde, 1741 - 1795 (Rijksmuseum)
De krantlezer, Cornelis van Noorde, 1741 – 1795 (Rijksmuseum)

De machthebbers zagen met lede ogen aan hoeveel invloed de publieke opinie kreeg. De Vries:

“Landelijk opererende genootschappen op allerlei gebied, leesgezelschappen, tijdschriften, encyclopedieën, briefromans, salons en koffiehuizen, dit alles was er voorheen nooit geweest […] Samen met de oude vertrouwde krant en het pamflet, die al wél langer bestonden, leverden deze media genoeg informatie voor kritische geesten om een eigen oordeel te vormen.”

Voor het eerst bereikte het nieuws door deze ontwikkelingen alle lagen van de bevolking in alle provincies. De Franse socioloog Bourdieu stelt zelfs dat ‘de persoonlijke mening’ aangemerkt moet worden als een achttiende-eeuwse uitvinding. Meningen waren er natuurlijk altijd al, maar in deze eeuw kregen ze vanwege het fenomeen van de ‘publieke opinie’ ook een maatschappelijk gewicht.

Stadhouder Willem V, afgebeeldt als een pissend en zuipend varken in een anoniem pamflet uit 1786. (Rijksmuseum)
Stadhouder Willem V, afgebeeldt als een pissend en zuipend varken in een anoniem pamflet uit 1786. (Rijksmuseum)

Groffe taal

De patriotten wisten eind achttiende eeuw handig gebruik te maken van de nieuwe media, tot onvrede van de orangisten en regenten, die zich volgens De Vries vooral stoorden aan de agressieve toon van de schrijfsels en aan de “versimpeling van de politieke feiten”. De patriotten waren ijzersterk in meningen, maar ze hadden lak aan de feiten.

Dichtbij het ‘moderne’ haatzaaien komt onderstaand vers van de getalenteerde patriottische dichter Jacobus Bellamy. Het weinig flatteuze werk is gericht aan stadhouder Willem V:

“Verrader! monster! vloek der aarde!
Vernederend schepsel van de natuurlijk!
Gods wraak, die u tot heden spaarde,
Verdelge u ooit door ’s hemels vuur!”

De orthodoxe predikant Petrus Hofstede vond dat de Republiek door de verruwing totaal van God los raakte. Hij was het ook eens met een journalist die geschreven had dat men leefde in “de eeuw der lastertongen”. De patriotten trokken zich weinig van de kritiek aan:

“Er warmpjes bijzitten, je baan te danken hebben aan geboorte in plaats van verdienste, je schuldig maken aan corruptie en dan verbaal niet tegen een stootje kunnen?”

Artistieke weergave van de Rechten van de Mens en de Burger, afgekondigd 31 januari 1795 in Den Haag
Artistieke weergave van de Rechten van de Mens en de Burger, afgekondigd 31 januari 1795 in Den Haag

Fatsoen

Nadat de patriotten in 1795 met dank aan de Fransen de macht hadden gegrepen, werden de rechten van de mensen geproclameerd. Zonder restrictie was hierin ook de vrijheid van meningsuiting opgenomen. De Bataafse Omwenteling bracht echter niet direct rust in de maatschappij. Sterker: de nieuw verworven vrijheid zorgde ervoor dat het moddergooien pas echt begon. Nu mocht het immers ook officieel.

De Vries stelt dat de achttiende-eeuwers zich, parallel aan de strijd voor vrijheid van meningsuiting, in deze tijd gingen bewapenen voor de moderne tijd.

“Het is althans verrassend dat de maatschappelijke verschuivingen gepaard gingen met een nieuw moreel vocabulaire, duidelijk bedoeld om beschaafd gedrag te promoten en de vrijheid van meningsuiting en bijbehorende excessen in goede banen te leiden.”

De Romeinse politicus en filosoof Cicero had eeuwen eerder immers ook al gesteld dat vrijheid van meningsuiting alleen kon bestaan bij de gratie van zelfcensuur.

Volgens De Vries werd het begrip ‘fatsoen’, in de betekenis zoals we die nu kennen, in de achttiende eeuw geïntroduceerd, als een soort seculiere variant van het christelijke “wat gij niet wilt dat u geschiedt, doet dat ook een ander niet”. Fatsoen ging verwijzen naar een bepaald soort gewenst moreel gedrag. Het begon hierdoor te fungeren als een rem op de vrijheid om over politieke zaken te schrijven. De maatschappij moest ‘ontbolsterd’ worden.

Het patriottische tijdschrift De Democraat omschreef de nieuw verworven vrijheid als…

“Een der heiligste grondbeginselen […] een der dierbaarste rechten van mensch en burger in eene vrije maatschappy.”

Maar tegelijkertijd deed het in 1797 een beroep op het verantwoordelijkheidsgevoel van auteurs en kwam het met een aantal juridische suggesties om de vrijheid in goede banen te leiden. Zo werd bijvoorbeeld gepleit voor een verbod op anoniem publiceren. En wie een ander schriftelijk beledigde moest voor de rechter kunnen worden gedaagd. Op 30 januari 1798 verscheen het tijdschrift voor het laatst en deed de redactie nog een laatste moreel appel op de lezers:

“De vrye drukpers waarbrogt uwe vryheid om uw gedachten aan anderen medetedelen: vind gy gebreken, beöordeel die met republikeinse vrymoedigheid, maar tevens met die bescheidenheid, die elk aan de geconstitueerde Machten verschuldigt is.”

Nieuwe taalconcepten

Geen stijl of lange tenen? - Wat de achttiende eeuw ons leert over fatsoen
Geen stijl of lange tenen? – Wat de achttiende eeuw ons leert over fatsoen
Marleen de Vries sluit haar boeiende essay af met een paar interessante aanbevelingen. Zo pleit ze er bijvoorbeeld voor om polarisatie niet per definitie te beschouwen als iets slechts. De revolutie van eind achttiende eeuw had immers ook niet plaats kunnen vinden, zonder alle opruiende en beledigende pamfletten en opiniebladen die in de periode hiervoor waren verschenen. De Vries stelt verder dat de vrijheid van meningsuiting niet beknot moet worden:

“Hadden achttiende-eeuwse revolutionairen geen absolute vrijheid opgeëist dan was er weinig veranderd.”

De cultuurhistorica eindigt met een positieve noot:

“Wat we kunnen leren van onze voorvaders is: denk kritisch, bekijk zaken niet alleen juridisch, draag nieuwe taalconcepten aan die voor solidariteit zorgen, gebruik de kracht en schoonheid van literatuur en cultuur, wees creatief en empathisch en vrees de revolutie niet!”

Boek: Geen stijl of lange tenen? – Wat de achttiende eeuw ons leert over fatsoen

0
Reageren?x
×