Dark
Light

Vademecum van de islam

De islam in 400 begrippen
Auteur:
7 minuten leestijd
De naam van Mohammed (cc - Nevit Dilmen)
De naam van Mohammed (cc - Nevit Dilmen)

Afgelopen maand werd me een exemplaar van het Vademecum van de islam toegestuurd met het verzoek of ik het zou willen recenseren. De islam in 400 begrippen luidt de ondertitel en volgens de flaptekst is het boek bedoeld als naslag “voor journalisten, studenten, beleidsmedewerkers en iedereen met een algemene interesse in een onderwerp dat steeds meer de actualiteit beheerst”. Een praktische toepassing dus, die feitelijke informatie in kort bestek en overzichtelijk wil aandragen. Er hebben diverse arabisten en islamologen aan meegewerkt. Namen die ik trouwens geen van allen kende (maar dat zegt niks), of Hans Janssen moet een spelfout zijn met een ‘s’ teveel.

Vademecum van de islam - De islam in 400 begrippen
Vademecum van de islam – De islam in 400 begrippen
Zo’n project leek me geen overbodige luxe, dus toog ik aan het lezen. Om te beginnen de lakmoesproef van alle teksten over de islam: taqiyya (p. 54). Daar werd inderdaad gezegd dat het een begrip uit de twaalver sji’a was. Sji’ieten mogen, als ze reden hebben om te vrezen voor lijf en leden of have en goed vanwege hun overtuiging, voorwenden geen sji’iet te zijn. De grenzen die aan dit instrument zitten, worden echter niet vermeld: terwille van dat voorwenden mag niet worden gedood en er mag ook niet worden meegewerkt aan het ontstaan van anarchie en rechteloosheid. Dat is een omissie. Dat soennieten tegenstanders zijn van taqiyya wordt wel aangegeven.

Dan volgt er een opmerking over ‘fundamentalisten’. Die zouden juist voorstander zijn van het voorwenden: ter bevordering van de eigen zaak. Dit zou gebaseerd zijn op een uitspraak van Mohammed: ‘Oorlog is bedrog’. Dat laatste is een toevoeging bij het begrip taqiyya dat vaker te horen is in de hoek die ik hier voor het gemak maar even ‘islamkritisch’ noem. De observatie op zichzelf is correct, maar het gaat de strekking van taqiyya ver te boven en het wordt dan ook meestal aangeduid met een ander begrip: kitman. Dat lemma ontbreekt in het boek.

Mijn eerste indruk bleek bij verdere – en systematischer – doorlezing keer op keer te worden bevestigd. Het Vademecum oogt en leest als een naslagwerk dat feitelijke informatie geeft – en dat doet het ook beslist – maar met enige regelmaat zijn er passages in opgenomen die er slechts op gericht lijken te zijn de lezer ervan te overtuigen hoe kwalijk de islam wel niet is. Dat hoort niet thuis in een werk dat beoogt feitelijke informatie te geven.

Hiermee hangt samen dat het Vademecum geschreven is vanuit een essentialistische visie op wat een geloof inhoudt. Het is letterlijk te lezen bij het lemma fiqh (jurisprudentie van het islamitisch recht, p. 12):

“Wie wil weten wat de islam denkt over een bepaald onderwerp moet dat gegeven opzoeken in de literatuur van de ‘fiqh’.”

Maar ‘de islam’ is helemaal niet iets wat denken kan, het is zelfs niet ‘iets’: het is een woord dat we gebruiken om quick and dirty de verzamelde meningen op het gebied van het bovennatuurlijke weer te geven van de groep mensen die zich ‘moslim’ noemen.

Het Vademecum is echter geschreven vanuit de verzwegen vooronderstelling dat ‘de islam’ een omschijfbare verzameling regels, overtuigingen, ge- en verboden is die – eenmaal gekend – min of meer betrouwbaar kunnen verklaren waarom, en wellicht ook beschrijven of zelfs voorspellen hoe, moslims zich in de praktijk gedragen. Dat is een kathedraal van een denkfout, vergelijkbaar met de stelling dat wie weten wil wat ‘het katholicisme’ denkt over voorbehoedsmiddelen, en welke consequenties dat heeft voor de verspreiding van AIDS in Afrika, dat vooral moet navragen bij oudere vrijgezelle heren in één bepaalde wijk van de Italiaanse hoofdstad.

De islam als de theorie achter het praktische gedrag van moslims gaat hand in hand met een ander kenmerk: het onkritische gebruik van biografische informatie over de profeet Mohammed uit de islamitische traditieliteratuur. Het staat er met zoveel woorden in het lemma hadith (p. 13):

‘Van alle stichters van wereldereligies is Mohammed de persoon over wie het meest geweten is.’

Die islamitische traditieliteratuur is een Fundgrube van schokkende verhalen over de profeet, en voor dat doel dus goed bruikbaar. Inmiddels is echter wel duidelijk dat wat ooit over het leven van Mohammed is opgeschreven, als biografisch materiaal en bron van historische en feitelijke informatie hoogst onbetrouwbaar is.

Die in het Vademecum gehanteerde vooronderstellingen zorgen voor een ernstige onevenwichtigheid in het boek. Zo wordt bij de lemma’s dhimma (verdrag p. 143) en dhimmi (verdragspartner p. 144) uitgebreid de theorie uitgelegd van de voorwaarden onder welke niet-moslims onder islamitisch bestuur hun leven als niet-moslim konden voortzetten. Daarbij wordt uitsluitend verwezen naar ‘kleinerende’ en ‘vernederende’ regels die onderdeel waren van het pact tussen moslims en de onderworpen niet-moslims. De rechten die niet-moslims hadden, worden niet vermeld. Er wordt ook niet bij vermeld dat de islamitische praktijk vaak nauwelijks aansloot bij die theorie. Iets wat we nota bene weten uit bronnen die het islamitisch bestuur en de islam bepaald niet gunstig gezind waren.

Slavernij en islam

Wie echter het lemma ‘Ontvoering (slavernij p. 70)’ beziet, treft eerst een strikt theoretische uitleg aan over wat er aan rechtsregels over slavernij bestaat. Daarna volgt de (slordig geformuleerde én onjuiste) stelling: ‘historisch gezien waren de meeste van deze slaven in het Nabije Oosten vrouwen en kinderen (huis- en seksslavernij) omdat in de islamwereld geen grote landbouwgronden bestonden zoals in andere cultuurgebieden’ (cursivering van mij), gevolgd door een uitgebreide opsomming van clubs die nu nog steeds aan slavernij doen: de fundamentalistische overheid van Soedan die huishoudt in het christelijke zuiden, Boko Haram en Islamitische Staat, als zouden dat representatieve vertegenwoordigers zijn van ‘de islam’. Een feitelijk lijstje met islamitische landen waar slavernij inmiddels is afgeschaft, ontbreekt.

Niemand minder dan arabist Hans Jansen (één ‘s’) heeft er nog zó voor gewaarschuwd: je moet niet de theorie van de één vergelijken met de praktijk van de ander. Dat is wel wat het Vademecum doet: waar de theorie de islam negatief afschildert, wordt de praktijk niet genoemd, maar waar de praktijk als kwalijk gekarakteriseerd kan worden, aarzelt men niet dat te doen. Dat principe past het boek consequent toe.

Helemaal bont maakt het naslagwerk het met de opmerking dat in de islam de religie niet gescheiden is van de uitoefening van het wereldlijk gezag, terwijl in het christendom die scheiding wél bestaat (lemma sharia, p. 24). Hier wordt de islamitische theorie vergeleken met een christelijke praktijk die vanaf het concordaat van Worms is ontstaan en daarna met veel pijn en moeite via (onder andere) de Franse Revolutie en de Kulturkampf uiteindelijk is gerealiseerd, of zeg maar gerust: afgedwongen. Dat staat er echter niet bij.

Hervormingen in de islamitische wereld

Bij hervormingen in de islamitische wereld wordt dat wél vermeld. Die zijn – aldus het Vademecum steevast – ‘onder westerse druk’ tot stand gekomen. Dat is gedeeltelijk waar. Westerse mogendheden maakten vanaf de negentiende eeuw handig gebruik van de ongelijke status van religieuze minderheden in islamitische landen en wierpen zich op als hun pleitbezorgers. Onder andere het Ottomaanse Rijk heeft geprobeerd die bemoeienis terug te dringen door gelijke rechten in te voeren.

Anderzijds was het westen medio negentiende eeuw allerminst klaar voor legalisering van homoseksualiteit. Het Ottomaanse Rijk wél. Azerbeidzjan moge het vrouwenkiesrecht in 1921 onder westerse druk hebben ingevoerd, de vraag is dan wel hoe Zwitserland erin is geslaagd diezelfde druk nog vijftig jaar langer te weerstaan. Ook is die ‘westerse druk’ niet altijd van eenzelfde aard geweest. De Iraanse constitutionele revolutie van 1906 – die werd gesteund door de islamitische geestelijkheid – werd door de Britten en de Russen om zeep geholpen. U zult het allemaal niet vinden in het Vademecum.

Hajj Amien al Hoesaynie
Hajj Amien al Hoesaynie
Op dit punt aangeland nam ik mij voor me aan te sluiten bij het advies van deze recensie: Het Vademecum biedt nuttige, feitelijke en inhoudelijke informatie over niet-omstreden onderwerpen. Begrippen die u regelmatig in de krant aantreft, raadpleegt u er liever niet in. Maar toen had ik het boek nog niet uitgelezen.

Verder lezend, trof ik enkele passages aan met ronduit rabiate standpunten. Zo wordt onder het lemma Hajj Amien al Hoesaynie (grootmoefti van Jeruzalem tijdens de Tweede Wereldoorlog, p. 147) beweerd:

‘op dit ogenblik woedt onder historici de kwestie in hoeverre deze man invloed heeft uitgeoefend op Hitlers beslissing tot judeocide’.

Dat is lariekoek waar geen enkele serieuze historicus over spreekt, of het moet zijn om te protesteren tegen aperte geschiedvervalsing. U leest hier en vooral hier hoe het werkelijk zit.

Zo zouden vijf Arabische legers de nieuw uitgeroepen staat Israel in 1948 ‘genocidair’ hebben aangevallen, ‘een exercitie die ze later (1967 [sic!], 1973; ten dele tijdens de intifada’s tussen 2000 en 2005 en door de duizenden raketinslagen zouden herhalen’ (lemma Israel, p. 153). Over het door Israel bezette Palestijnse gebied wordt onder het lemma Hamas (p. 148) beweerd dat het ‘internationaalrechtelijk enkel als “betwist gebied” kan worden aangemerkt’. Hoe komt het toch dat ‘islamkritiek’ zo vaak samengaat met pro-Israel-propaganda?

Sluw gepraat

Met grote regelmaat vielen mij formuleringen op waar ik me eigenlijk nog drukker over maakte dan al het bovenstaande, omdat ik me daardoor niet meer aan de indruk kon onttrekken dat in het Vademecum sprake is van kwade wil. Twee voorbeelden van buitengewoon sluw gepraat:

In het lemma dhimma (p.143) wordt toegelicht dat het verdrag tussen door moslims overwonnen niet-moslims en hun nieuwe heersers de onderworpenen vrijwaart van verdere militaire acties. Dat wordt als volgt verwoord:

“De bescherming was wel in de eerste plaats een bescherming tegen de jihad (dood, plundering, verdrijving, slavernij, gedwongen bekering) van de moslims …”

Dat stukje tussen haakjes, het is natuurlijk feitelijk correct dat oorlog gepaard gaan met allerlei vreselijke zaken, maar hoe noodzakelijk is zo’n opsomming? Dit is – om met Aristoteles te spreken – geen logos, maar pathos, bedoeld om stemming te maken, niet te informeren.

Ten slotte wijdt het Vademecum opvallend veel tekst aan zowel theorie als praktijk van slavernij in de islamitische wereld. In één van die passages (lemma slavernij: vandaag, p. 168) trof ik deze raadselachtige zin aan in een uitgebreide beschrijving van slavernij van niet-moslims onder jihadistische groeperingen:

“Onder de ondertussen afgezette Egyptische president en moslimbroeder Mohammed Morsi vond het eerste ‘sex slave marriage’ plaats, waarbij de bruid ten dele naakt was om ze te onderscheiden van moslimvrouwen.”

De voor de hand liggende vraag is natuurlijk wat een slavin doet in Egypte en waarom er een ‘marriage’ georganiseerd moet worden met een slavin, aan wier meester immers – aldus het Vademecum – het seksuele gebruik sowieso is toegestaan (lemma slavernij: algemeen, p. 167). Maar ik viel over het woordje ‘eerste’, dat wil aangeven dat hier geen incident beschreven wordt, maar een eerste voorval in een reeks die we onder islamitisch bestuur hadden kunnen verwachten.

Ik raad u het boek dus van harte af. Niet omdat er niets zinnigs in zou staan, maar omdat ik op grond van wat ik wél kan controleren – en le ton qui fait la musique – ernstig wantrouw of wat wel feitelijk correct oogt, ook inderdaad wel kosher is.

Boek: Vademecum van de islam – De islam in 400 begrippen

×