Dark
Light

Indië-onderzoek is ‘niet objectief, onafhankelijk en wetenschappelijk’

Auteurs van recent verschenen bundel vinden dat geschiedenis Nederlands-Indië wordt verdraaid
Auteur:
18 minuten leestijd
De uitgebrande auto ba de Britse brigadier Aubertin Mallaby, op de plek waar hij werd gedood
De uitgebrande auto van de Britse brigadier Aubertin Mallaby in Soerabaya, die kort na het einde van de Tweede Wereldoorlog door Indonesische nationalisten werd gedood, oktober 1945 (Publiek Domein - wiki)
Bij uitgeverij Aspekt verscheen onlangs de bundel Het pijnlijke afscheid van de Indische Archipel. Deze bundel kan gezien worden als een reactie op het recente grote Indië-onderzoek, waarin wetenschappers onder meer stellen dat de Nederlandse regering en militaire leiding tijdens de dekolonisatie van Indonesië “stelselmatig en wijdverbreid” het gebruik van “structureel extreem geweld” tolereerden. De auteurs van de bundel, die recent kritisch op Historiek werd besproken, hebben flink wat aan te merken op het wetenschappelijke onderzoek, dat als politiek getypeerd wordt. We stelden enkele vragen aan Bauke Geersing, de samensteller van de bundel.


Drie wetenschappelijke instituten (NIOD, KITLV en NIMH) hebben uitgebreid onderzoek gedaan naar de dekolonisatieperiode in Indonesië vanaf 1945. Februari 2022 verschenen de eerste resultaten van dit beladen onderzoek. Al voor de publicatie van de eerste boeken gaven verschillende personen – waaronder veel veteranen – aan weinig vertrouwen te hebben in het werk van de instituten. De geschiedenis zou eenzijdig en moralistisch benaderd zijn. U heeft ook flinke kritiek geuit op het onderzoek. Kunt u beknopt aangeven wat uw belangrijkste bezwaren zijn?

Mijn belangrijkste bezwaren tegen het onderzoek zijn de volgende.

  1. Men heeft zich niet gehouden aan de onderzoekrandvoorwaarden van het kabinet. De instituten NIOD, KITLV en NIMH schreven in hun brief van 7 februari 2017 zich uitstekend te kunnen vinden in de onderzoekrandvoorwaarden die het kabinet had vermeld in de brief van 2 december 2016. Dat wil zeggen dat het een objectieve, onafhankelijke en evenwichtige beschrijving van de gebeurtenissen tijdens de dekolonisatieperiode Nederlands-Indië 1945-1950 moest worden geplaatst in de historische context. Geweld mocht niet centraal staan, de humanitair acties van de Nederlandse militairen moesten worden onderzocht, de (internationale/ politieke) historische context, het gedrag van alle actoren, de opvang en de nazorg in Nederland na afloop van deze periode, moesten worden onderzocht. Dat onderzoek is niet uitgevoerd. Het heeft de focus gezet op het beweerde extreem geweld van de Nederlandse militairen. De humanitaire acties zijn zelfs helemaal niet onderzocht.
  2. Het onderzoek is gebaseerd op een buiten-wetenschappelijk uitgangspunt. Prof. dr. F. Van Vree, (NIOD), de leider van het onderzoek, gaf bij de eerste publieksbijeenkomst – waarin hij verslag deed van de voortgang van het onderzoek – aan, dat de historici waren geselecteerd op hun antikoloniale opvatting, dat de datum 17 augustus 1945, als onafhankelijkheidsdatum niet ter discussie zou staan, dat het destijds geldende recht niet bindend zou zijn en dat de focus is gezet op het beweerde extreem geweld van de Nederlandse militairen. Daarmee was het onderzoek vanaf het begin gebaseerd op een buiten-wetenschappelijk uitgangspunt, het antikolonialisme. Dat is in strijd met het principe ‘Onafhankelijkheid’ van de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit 2018.
  3. Essentiële begrippen zijn onvoldoende nauwkeurig omschreven of niet gebruikt. Het centrale begrip ‘extreem geweld’ is onvoldoende nauwkeurig gedefinieerd, zo erkennen de onderzoekers zelf. Essentiële begrippen voor de objectieve beschrijving van het geweld, dat zich destijds voordeed, ontbreken. Ik doel hier op: ‘militaire noodzaak’, ‘proportionaliteit’, ‘subsidiariteit’, ‘rechtmatig’ en ‘onrechtmatig geweld’. Ook ontbreekt kwantitatief bewijs, iets dat de onderzoekers erkennen, terwijl kwantitatief bewijs voorwaarde is om in een wetenschappelijk onderzoek conclusies te kunnen trekken.
  4. Bauke Geersing
    Bauke Geersing – Foto: Uitgeverij Aspekt
    Belangrijke bronnen zijn niet gebruikt. Het blijkt dat tal van belangrijke bronnen niet zijn gebruikt. Zo zijn de twintig delen omvattende bronnenstudie, Nederlands-Indonesische betrekkingen 1945-1950 niet als bron opgenomen. De studies van de historicus dr. J.J.P. de Jong zijn niet gebruikt, slechts neergezet als een revisionistische minderheidsopvatting over een minder relevant punt, terwijl diens studies de kern van het dekolonisatieconflict raken: het afwisselend onderhandelen en het uitoefenen van geweld aan beide kanten en het gedrag van de (militaire en politieke) achterbannen aan Nationalistische en Nederlandse kant.
  5. Het is een politiek onderzoek, erkent ook de leiding van het onderzoek. Tijdens de bijeenkomst van de leiding van het onderzoek met de Vaste Commissie voor Buitenlandse Zaken verklaarde prof. dr. G. Oostindie, dat het onderzoek een bijdrage wil zijn aan het in het reine komen met het koloniale verleden van Nederland. Dit is een bevestiging van het antikoloniale, dat wil zeggen politieke, karakter van het onderzoek. Dat was nu juist niet wat het kabinet en de Tweede Kamer wilde. Die wilden een beschrijving van de historische gebeurtenissen in de historische context.
  6. Resumerend. Het onderzoek beantwoordt niet aan de onderzoekrandvoorwaarden van kabinet en Tweede Kamer, het is geen objectief, onafhankelijk, wetenschappelijk onderzoek geworden, het concentreert zich op het geweld van één van de partijen, de Nederlandse militairen, de historische context is onjuist en onvolledig geduid door ervan uit te gaan dat er op 17 augustus 1945 een onafhankelijke staat de Republiek Indonesië zou bestaan. Het onderzoek hanteert in feite vooral het Indonesische perspectief, in plaats van het wetenschappelijke perspectief, is daardoor eenzijdig en creëert een onevenwichtig beeld van die geschiedenis. Het gevolg is dat de Nederlandse krijgsmacht als instituut als dader van doelbewust, stelselmatig en wijdverbreid gebruik van extreem geweld wordt aangemerkt en de politieke, militaire en justitiële leiding daarvoor verantwoordelijk wordt gehouden.

In uw bijdrage in de bundel beticht u de onderzoekers van postmodernistisch onderzoek. Wat bedoelt u hier precies mee?

In de bundel heb ik vier methoden beschreven hoe je naar de geschiedenis kunt kijken. Ik heb de methode die door de onderzoekers is gehanteerd vergeleken met de principes en normen zoals opgenomen in de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit, 2018. Zij verklaren zelf in hun synthesestudie – het boek Over de grens – dat zij die principes en normen gebruiken. Ik heb daarna het essay van prof. dr. F. van Vree, Termen, Stemmen en Perspectieven van 30 oktober 2020, geschreven voor discussie in de Maatschappelijke Klanbordgroep, geanalyseerd en getoetst aan die principes en normen van wetenschappelijke integriteit. Op dat model is het dekolonisatieonderzoek gebaseerd. Mijn conclusie is dat dit onderzoek model niet in overeenstemming is met die gedragscode.

Er wordt niet gewerkt met eenduidige begrippen, bronnen worden op grond van politieke overwegingen kwalitatief beoordeeld of veroordeeld, het Nationaal Archief wordt een koloniaal archief genoemd waarin de stem van gewone Javaan niet voorkomt, meningen staan centraal in plaats van feiten die zijn gebaseerd op betrouwbare bronnen, de politieke mening van de historicus heeft een beslissende rol bij het beschrijven van de historische gebeurtenissen, hedendaagse morele en politieke opvattingen, van de historicus/onderzoeker, zijn beslissend.

Zo verschaft de postmodernistische historicus zich de ruimte om zijn persoonlijke visie en standpunt beslissend te laten zijn bij de beschrijving en de waardering van de historische gebeurtenissen. Deze aanpak verwaarloost het onderscheid tussen heden en verleden. Geschiedschrijving is het beschrijven van de historische gebeurtenissen in een historische context, het is niet een morele therapie voor het heden. Overigens ik beticht onderzoekers niet, ik bestudeer hun werken, analyseer die en trek vervolgens daaruit een conclusie.

Nederlands-Indië
Kaart van Nederlands-Indië, 1893 (Publiek Domein – wiki)

U schrijft dat postmodernisten de samenleving fundamenteel willen veranderen. Dat zijn best grote woorden en u lijkt daarmee een grote, diverse groep wetenschappers in diskrediet te brengen. Het klinkt haast alsof u een complot vermoedt. Waarom trekt u zo fel van leer?

Een van de hoofdonderzoekers, prof. dr. R. Raben, schreef in een beschouwing in De Groene Amsterdammer van 6 februari 2019 dat antikolonialisme nodig is om onze politieke cultuur te vervolmaken. De Nederlandse samenleving moest worden gedekoloniseerd, gezuiverd van alle onjuiste elementen en denkwijzen. De geschiedschrijving dient als instrument om dat (mede) te bewerkstelligen vindt hij. Dat is een pleidooi voor een structurele verandering van onze samenleving om daarvoor ruimte te scheppen. Ik heb de voorzitter van de Wetenschappelijke Advies Commissie van het dekolonisatieonderzoek daarop geattendeerd en gevraagd of een objectief en evenwichtig onderzoek met dergelijke opvattingen wel is gegarandeerd. De enige reactie die ik kreeg was, dat hij goede nota van mijn opmerking zou nemen. Een dergelijke reactie bood mij geen vertrouwen.

Ik realiseer mij dat het postmodernisme aanzienlijk breder is, ook voet aan de grond heeft in de wereld van kunst, literatuur, religie, architectuur, filosofie enzovoort. In de bètawetenschappen ligt dat anders. Het is niet zo dat ik wetenschappers in diskrediet wil brengen, het is mijn bedoeling dat ik beschrijf hoe ze denken en wat ze doen, op grond daarvan geef ik aan dat zij zich zelf scharen in de kring van de postmodernisten. Kenmerk van wetenschap is immers discussie, debat, kritiek in alle openheid. Als de bereidheid tot wetenschappelijk debat er niet is, vind ik dat ernstig. Dan ontstaat het risico dat, waar dat debat niet bestaat, die wetenschap wordt ondergraven.

Ik zie het postmodernisme niet als een complot, noch de aanhangers ervan als veroorzakers van een complot, maar als een stroming die afstand neemt van de waarden van de Verlichting. Het objectief en neutraal beschrijven van de geschiedenis is volgens hen niet mogelijk. Dat heeft tot gevolg dat zij menen de eigen opvatting daarvoor in de plaats te kunnen stellen. Deze stroming maakt alles in de eerste plaats persoonlijk en subjectief, terwijl ik meen dat je met behulp van een goed en controleerbaar instrumentatrium en een goed kompas, als de gedragscode wetenschappelijke integriteit, in staat bent de historische gebeurtenissen in de historische context vrij nauwkeurig te kunnen beschrijven.

In de bundel haal ik een grondlegger van de moderne geschiedenis wetenschap, Leopold von Ranke aan, hij was zijn tijd ver vooruit. Hij waarschuwde toen al dat een historicus zich niet door de tijdgeest moet laten beïnvloeden. Ik citeerde andere historici die waarschuwden voor het toelaten van schuld en schande in plaats van oorzaak en gevolg als uitgangspunten bij de geschiedschrijving, dat moralistische overwegingen van erfzonde en erfschuld verhinderen dat de gebeurtenissen tijdens de dekolonisatieperiode Nederlands-Indië 1945-1950 objectief worden benaderd en beschreven. Het gaat niet om te (ver)oordelen maar om te begrijpen waarom gebeurtenissen zich hebben afgespeeld.

Aan het grote Indië-onderzoek namen zo’n veertig historici deel, waarvan ongeveer tien uit Indonesië. Naar verluidt is binnen dit team ook flink gediscussieerd. Er zou zelfs sprake zijn geweest van een ‘richtingenstrijd’, maar uiteindelijke worden de conclusies wel gedragen door alle onderzoekers, dat moet u toch aanspreken. Wekte dit bij u niet enig vertrouwen?

Uit de stukken die mij bekend zijn blijkt dat de Nederlandse historici zijn opgeschoven in de richting van hun Indonesische collega’s. Er was een discussie over de term ‘Dekolonisatie’, de Indonesische historici meenden dat er sprake was van Rekolonisatie en hadden bezwaren tegen de term ‘Dekolonisatie’. Als oplossing is toen het woord ‘Onafhankelijkheid’ aan de titel van het onderzoek toegevoegd.

De invloed van de Indonesische historici blijkt ook uit de aanpassing van het onderzoek naar de ‘Bersiap’. Het resultaat is dat het geweld tijdens de Bersiap in een breder kader is geplaatst, de oorzaak ervan vooral de doorwerking van het kolonialisme zou zijn, de grote invloed van de Japanse propaganda komt onvoldoende tot uitdrukking, het aantal slachtoffers is teruggebracht door een concentratie op (Indische)Nederlanders. Pof. dr. Robert Cribb analyseert het racistisch karakter van de Bersiap, dat komt niet in de synthese van het onderzoek terug. In onze bundel beschrijft drs. H. Moll de onderzoekresultaten en is hij er kritisch over.

Over de grens. Nederlands extreem geweld in de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog, 1945-1949
Over de grens. Nederlands extreem geweld in de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog, 1945-1949
Verder blijkt, ook uit uitlatingen van de leiding van het dekolonisatieonderzoek, dat de Indonesische historici vooral hun eigen lijn trokken. Uit de synthesestudie, Over de grens (2022) blijkt dat de Indonesische bronnen voor de Nederlandse onderzoekers niet toegankelijk waren.

Op verscheidene plaatsen in de synthesestudie blijkt dat de onderzoekers niet alleen een antikoloniaal uitgangspunt hebben gekozen, maar ook het zogenoemde Indonesische perspectief aanhangen. Het is algemeen bekend dat dit perspectief de dekolonisatieperiode beschrijft in termen van heldengeschiedenis. Tegenover die helden staan dan de daders van het onheil, de Nederlanders.

Er zijn mij Indonesische historici bekend die oproepen dat ook aandacht moet worden besteed aan het (extreme) geweld aan hun zijde. Dat is echter vooralsnog een kleine minderheid. Dat spreekt mij aan, die oproep tot openheid. Aan Nederlandse kant was sprake van wandaden en excessen, aan de andere kant was dat evenzeer het geval, niet zelden in extreme mate. Dat gehele beeld moet duidelijk, evenwichtig en in de context worden beschreven.

Eerder publiceerde u ook al een boek waarin u betoogt dat het NIMH, waar het gaat om de Nederlandse krijgsmacht tijdens de dekolonisatie van Nederlands – Indië, de geschiedenis ‘manipuleert en vervalst’. Deugt er dan helemaal niets van al die gezaghebbende wetenschappelijke instituten?

Het gaat hier alleen om het NIMH, een gespecialiseerd kennis- en onderzoekscentrum op het gebied van de Nederlandse militaire geschiedenis. Niet een instituut is gezaghebbend, dat zijn de onderzoekers die gezaghebbend onderzoek publiceren.

In mijn boek heb ik onderbouwd laten zien op welke wijze de NIMH-medewerkers onderzoek hebben gedaan. Verscheidene bronnen, die een andere visie en opvattingen beschrijven, zijn door de NIMH-onderzoekers niet gebruikt. De strategie en de tactiek van de Nederlandse krijgsmacht tijdens het optreden in gevechtssituaties, zoals de beide zogenoemde Politionele Acties, worden stelselmatig in kritische negatieve termen beschreven. Daarbij worden vaak pejoratieve formuleringen als argument gebruikt. Als je dezelfde soort criteria, die de NIMH-onderzoekers gebruiken om het Indonesische gewapende optreden positief te waarderen, zou gebruiken om het optreden van de Nederlandse krijgsmacht te toetsen, zou je ook tot positieve conclusies komen over het optreden van de Nederlandse militairen. Dat doen de NIMH-onderzoekers echter niet. Ik ontkom dan niet aan de gedachte dat hier sprake is van vooringenomenheid, onvoldoende militaire expertise, of beide.

Raymond Westerling in 1948
Raymond Westerling in 1948 (CC0 – Ministerie van Defensie – wiki)
Het optreden van kapitein Raymond Westerling op Zuid-Celebes wordt in dat boek van het NIMH nog steeds, ondanks recent wetenschappelijk onderzoek, in uitermate negatieve termen beschreven. Ik geef daarbij zeer concreet aan waar de verschillen zitten. Ik constateerde op basis van een analyse, dat historicus Limpach tenminste vijftig fouten heeft gemaakt in de beschrijving van het optreden van Westerling op Zuid-Celebes. Die fouten staan op de website van Elsevier Weekblad en zijn gemakkelijk toegankelijk. Ik heb na al die maanden geen inhoudelijke reactie van Limpach gekregen.

Het kan zijn dat op basis van andere betrouwbare bronnen andere inzichten dan van mij mijn gerechtvaardigd zijn, maar daarvoor is een voorwaarde dat een wetenschappelijk debat plaats vindt.

Ik gebruikte de woorden ‘manipuleren’ en ‘vervalsen’ omdat sprake is van aanwijsbaar selectief bronnenonderzoek en vooringenomen standpunten, waardoor bewust een niet-objectief beeld van die geschiedenis wordt gecreëerd. Ik ben vanzelfsprekend graag bereid tot een wetenschappelijk debat, maar de NIMH-historici reageren niet. Mijn boek besloot ik met vijfenveertig vragen, op geen van die vragen kreeg ik tot nu toe een reactie van de NIMH-historici.

Toen op 17 februari 2022 de resultaten van het dekolonisatieonderzoek werden gepubliceerd, merkte de leiding van dat onderzoek op dat men graag open stond voor vragen. Het Onafhankelijk Onderzoekgenootschap AURORE maakte gebruik van die uitnodiging en stelde veel vragen, die zijn tot nu toe niet beantwoord.

Zelf verwijst u graag naar de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit en zegt u de geschiedenis écht wetenschappelijk te benaderen. Tegelijkertijd sluit u de inleiding van uw laatste bundel af met een oproep voor eerherstel voor militairen die naar de voormalige kolonie werden gestuurd. Dat lijk toch wat op activistische geschiedenis die u zelf zegt te bestrijden? Hoe moeten lezers uw werk nu beoordelen? Heeft men te maken met een onafhankelijk onderzoeker die puur probeert te achterhalen ‘wat er werkelijk is gebeurd’ of is enig activisme u ook niet vreemd en schrijft u met een vooropgezet doel?

In de inleiding van onze bundel verklaar ik waar de term ‘Eerherstel’ in de titel van onze bundel voor staat. In hoofdstuk tien, Samenvatting, conclusies, verantwoording en dankwoord, staat dat op grond van de nieuwe inzichten in die bundel, eerherstel gewenst is voor enkele eenheden en de Nederlandse krijgsmacht. Dat wil zeggen dat dit pleidooi voor eerherstel een conclusie is uit het onderzoek dat we hebben verricht. Daaruit blijkt dat de beschuldigingen die in het dekolonisatieonderzoek zijn geuit, de eer van betrokken eenheden en de krijgsmacht beschadigen, terwijl wetenschappelijk fundament ontbreekt. Dan is de mijns inziens volgende logische stap dat die aangetaste eer wordt hersteld. Ik zie dat niet als een vorm van activistische geschiedenis, maar als een correcte beschrijving en positionering van de historische gebeurtenissen in de historische context.

Het essay over Rawahgedeh (december 1947) biedt zelfs een nieuw inzicht in wat zich daar destijds heeft afgespeeld. Werd jarenlang beschreven dat sprake zou zijn geweest van een bloedbad waarbij honderden onschuldige burgers zouden zijn vermoord, nu blijkt uit het onderzoek van historicus drs. C. Somers, dat het een reguliere militaire actie was van de Nederlandse militairen, waarbij aan Javaanse zijde ruim honderd slachtoffers vielen.

Volgens historicus prof. dr. P. Romijn (NIOD, hoofdonderzoeker bij het dekolonisatieonderzoek) zou zelfs de bevolking van de kampong zijn vermoord en de kampong in brand zijn gestoken. Uit het VN-rapport van begin 1948, dat al jarenlang beschikbaar en toegankelijk was, blijkt dat deze opvatting onjuist is. Somers laat in zijn essay duidelijk zien hoe de nationalistische propaganda een belangrijke rol heeft gespeeld bij het onjuist verbeelden van deze gebeurtenis.

Pemoeda's op Java, bewapend met puntige bamboesperen, machettes en enkele geweren afkomstig van de Japanners, 1946
Javaanse revolutionaire strijders (pemoeda’s) op Java, bewapend met puntige bamboesperen, machettes en enkele geweren afkomstig van de Japanners, 1946 (CC BY-SA 3.0 – Tropenmuseum – wiki)

Het is van groot belang dat historici hierop reageren, het vonnis in de zaak Rawahgedeh was immers voor de directeur van het KITLV de aanleiding en een breekijzer om een groot Indië-onderzoek mogelijk te maken.

Wij willen met de bundel de historische gebeurtenissen van die periode in de historische context beschrijven. Dat vind ik een uitdagend karwei, zeker nu de tijdgeest nogal antikoloniaal is. Maar niet de tijdgeest bepaalt wat er destijds is gebeurd, de feiten in de historische context dienen mijns inziens de doorslag te geven.

In algemene zin vindt u dat ‘de geschiedenis’ te vaak beoordeeld wordt naar de inzichten van het heden. Hoe speelt dat wat u betreft in deze kwestie?

In het dekolonisatieonderzoek wordt door de onderzoekers vanuit de hedendaagse antikoloniale invalshoek naar die geschiedenis gekeken. Als u mij vraagt hoe ik nu over kolonialisme denk, vind ik dat dit nu geen aanpak is die steun verdient. Desalniettemin komt het ook nu nog voor. Kijk maar eens naar het beleid van bijvoorbeeld China. Maar ik ben als historicus bezig met de dekolonisatieperiode Nederlands-Indië, 1945-1950. Het kolonialisme is voor mij dan een gegeven, zoals dat ook zo is met de besluitvorming van de Geallieerden in Potsdam juli/augustus 1945, ook met de proclamatie van Soekarno op 17 augustus 1945, evenzeer met de erna uitgebroken wrede, gewelddadige (sociale) revolutie op verscheidene eilanden, het optreden van de strijdgroepen aan die kant, het optreden van de Nederlandse militairen in die extreem gewelddadige context. Ik ben bezig die gebeurtenissen zo objectief en duidelijk mogelijk te beschrijven. Ik ben niet voor de Nederlandse militairen, ik ben niet tegen Soekarno en Hatta, ik beschrijf wat er destijds is gebeurd. Ik zie dat bij historici van het dekolonisatieonderzoek meespeelt dat men tegen het kolonialisme is, geneigd is het Indonesische perspectief te kiezen en oordeelt op basis van hedendaagse normen en waarden. Dat doe ik niet, dat zie ik als het innemen van een politiek standpunt dat afbreuk doet aan objectieve geschiedschrijving. Zoals eerder gezegd, niet de tijdgeest bepaalt de geschiedschrijving maar de feiten, betrouwbare bronnen en de destijds bestaande historische context.

Inzet van zware wapens. Met een 25-ponder schieten artilleristen van de Mariniersbrigade begin 1947 brisantgranaten af bij Tanjungsari, Oost-Java.
Met een 25-ponder schieten artilleristen van de Mariniersbrigade begin 1947 brisantgranaten af bij Tanjungsari, Oost-Java. (Foto NIMH)

U stelt dat in het Indië-onderzoek de ‘stem’ van de Javaan of de ’onafhankelijkheidstrijder’ te zwaar wordt gewogen. Kunt u dat toelichten?

In het dekolonisatieonderzoek wordt het beeld opgeroepen dat het zou gaan om de onafhankelijkheidstrijders die zich teweer stellen tegen de kolonisator Nederland die de kolonie wilde heroveren. Dat is de historische werkelijkheid niet. Er was sprake van veel gewapende groepen die terreur en geweld uitoefenden, ook op de lokale bevolking, daaronder de gewapende nationalistische groepen, misdadige groepen, de onderwereld, de islamitische Hezbollah, de communistische geïnspireerde groepen, de onafhankelijk opererende Laskars die voor eigen gewin optraden. Aan Nederlandse kant, de Nederlandse militairen, speciale troepen, bestuursambtenaren, militaire acties, humanitaire acties, politici, onderhandelingen. Dan de actieve propaganda van Javaanse kant, de tekortschietende en falende propaganda van Nederlandse kant, de falende Haagse politiek. Kortom een zeer complexe situatie.

Als historici in zo’n situatie een groot gewicht willen toekennen aan de ‘Javaanse stem’ , is mijn vraag, wat is dat eigenlijk? En de ‘onafhankelijkheidstrijders’ als samenvattende typering en beeldvorming, raakt ver weg van de historische werkelijkheid. Het risico is dat een historicus verzeild raakt in een dader – slachtoffer beschrijving die geen recht doet dat aan wat er destijds is gebeurd.

Even terug in de tijd, want er wordt immers al decennia over de dekolonisatie gediscussieerd. U stelt ergens dat discussies over het optreden van Nederlandse politici en de Nederlandse krijgsmacht vaak eenzijdig waren en dat geen acht werd geslagen op de extreem gewelddadige context. Kunt u dat toelichten?

Al in 1970 schreef Indië-veteraan en socioloog Jacques van Doorn dat het Nederlandse moralisme graag in temen van schuld en schande en zo moeilijk in termen van oorzaak en gevolg denkt over de dekolonisatieperiode. Een moralistische invalshoek leidt ertoe het Nederlandse (militaire) optreden vooral in negatieve termen te beschrijven. Die negatieve benadering past bij het antikolonialisme. Zeker als er geweld aan de orde is neemt die eenzijdigheid nog toe, omdat, ook volgens Van Doorn, Nederlandse historici het moeilijk vinden met geweld om te gaan bij de beschrijving van die geschiedenis.

Dit illustreert dat de keuze van een buiten-wetenschappelijk uitgangspunt leidt tot eenzijdige beschrijving van die geschiedenis. Het is lastig en uitdagend om bij de beschrijving van geweld, waarbij ook de Nederlandse militairen betrokken zijn, voldoende afstand te houden om tot een objectieve beschrijving te komen. De Nederlandse krijgsmacht was aanwezig om orde, rust, zoveel mogelijk het normale economische leven te herstellen en de bevolking te beschermen. Geweld lokt geweld uit; Nederland werd gedwongen vooral reactief op te treden. Wanneer gefocust wordt op het geweld aan Nederlandse zijde ontstaat een onevenwichtig beeld van de gebeurtenissen. Onzuivere beschuldigingen liggen dan op de loer.

Soekarno leest de Indonesische onafhankelijkheidsverklaring voor. Rechts in witte kleding Hatta. Het is 17 augustus 1945 en heel veel is nog onzeker.
Soekarno leest de Indonesische onafhankelijkheidsverklaring voor. Rechts in witte kleding Hatta, 17 augustus 1945 (Foto NIMH)

Om zo’n complexe geweldsituatie objectief en evenwichtig te beschrijven, is vereist met duidelijke begrippen te werken, een wetenschappelijke methode te gebruiken en geen politiek standpunt ten grondslag te leggen aan het onderzoek.

Als de tijdgeest is dat het Nederlandse kolonialisme als een zwarte periode uit onze geschiedenis moet worden beschouwd, is dat een extra uitdaging voor historici om hun taak uit te voeren. Ik zie nogal wat historici capituleren voor zo’n tijdgeest en zodoende fundamentele concessies doen aan wetenschappelijke geschiedschrijving. Het klinkt misschien allemaal wat zwaar, maar het is van groot belang dat wetenschappelijke geschiedschrijving niet wordt opgeofferd aan hedendaagse politieke overtuigingen. Elke Nederlander heeft er recht op kennis kunnen nemen van onze geschiedenis, die is een belangrijk onderdeel van onze identiteit. Ik denk daarom dat we moeten voorkomen dat we hier verzeild raken in de politieke hoek en gaan denken in donkere bladzijden en de verkeerde kant van onze geschiedenis. Die bladzijden en kanten bestaan niet. Dat zijn uitspraken van politici en diplomaten. De geschiedenis is ons verleden, dat moeten we kennen en begrijpen. Daaruit kunnen we lering trekken en ons voordeel mee doen. Het is mijns inziens een naar een afgrond voerende weg als we onze geschiedenis verwijderen, door die met hedendaagse normen en opvattingen te beoordelen. Dat lijkt mij niet alleen arrogant, maar ook schadelijk voor een juist begrip over waar we vandaan komen. Het essay van drs. P. Loukes beschrijft dit, hij vraagt zich af wat het belang ervan is om in termen van boetedoening de eigen geschiedenis te beschrijven.

Voor de bundel selecteerde u naar eigen zeggen auteurs op basis van ‘hun expertise en op het hanteren van een onafhankelijke, wetenschappelijke werkwijze.’ Wat dat aangaat wekt onder meer de bijdrage van Maarten de Jongh Swemer wat verbazing. Deze auteur lijkt geen moeite te hebben gedaan professionele afstand te houden. Hij heeft het bewonderend over ‘onze jongens’ die na de Tweede Wereldoorlog streden tegen Javaans neokolonialisme. Aangezien in de bundel veel kritiek wordt geleverd op vermeend ‘vooringenomen en moralistisch’ onderzoek van de wetenschappelijke instituten, lijkt het mij vreemd om dan zelf ook een moralistische toon aan te slaan. Waarom hebt u dit soort bijdragen toch opgenomen in de bundel?

De passage waar u naar verwijst is de slotalinea van het essay van vijfendertig pagina’s van Maarten de Jongh Swemer. Zijn bijdrage is mede opgetekend vanuit een directe persoonlijke ervaring opgedaan tijdens de dekolonisatieperiode en jaren later tijdens zijn bezoeken aan Indonesië, waarbij hij door het beheersen van de taal toegang kreeg tot plaatsen die voor een ander niet bereikbaar zijn. Dat geeft naar mijn mening meerwaarde aan zijn beschrijving.

Zijn historische beschouwingen van aspecten van het Nederlandse kolonialisme en van het optreden van de Nederlandse militairen op verschillende plaatsen in de Archipel zijn mijns inziens zakelijk en met militaire expertise geschreven. Zeker, zijn persoonlijke betrokkenheid is ook duidelijk in die beschrijving. Zijn conclusie, dat onder leiding van Soekarno en Hatta het beleid van de nationalisten van meet af aan was gericht op het overnemen van de rol van Nederland, wordt ook door andere essays in de bundel bevestigd.

Zoals in de Inleiding staat, hebben de auteurs meegewerkt vanuit hun achtergrond en expertise. De formulering ‘onze jongens’ duidt inderdaad op betrokkenheid, maar in het kader van het gehele essay lijkt mij dat niet een moralistische toon. Het is de formulering van zijn eindconclusie die mijns inziens wordt gedragen door hetgeen hij in het essay opschreef. Voor de lezer controleerbaar, ook waar het betreft de gevolgde methode en gebruikte bronnen.

Het pijnlijke afscheid van de Indische Archipel - Bauke Geersing red.
Het pijnlijke afscheid van de Indische Archipel – Bauke Geersing red.
Datzelfde geldt voor de bijdragen van enkele Indië-veteranen en de samenvatting van de standpunten van het Veteranen Platform en het Veteraneninstituut. Die bijdragen, hoewel geen wetenschappelijke verhandelingen, zijn geplaatst omdat die inzicht geven in de opvattingen van betrokken personen, ervaringsdeskundigen, en instellingen. In onze bundel is van de auteurs een duidelijk cv opgenomen. Dat biedt de lezer inzicht in hun expertise en de mate van wetenschappelijke ervaring. Op die manier is ook in deze bijdragen zoveel mogelijk rekening gehouden met de basisgedachte die ten grondslag ligt aan de principes, Eerlijkheid, Zorgvuldigheid, Transparantie, Onafhankelijkheid en Verantwoordelijkheid, zoals omschreven in de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit 2018.

Heeft u nog plannen voor andere publicaties?

Momenteel staat niet een vierde boek op stapel. Wel heb ik plannen om belangrijke aspecten van deze geschiedenis verder uit te diepen. De commissie-Bussemaker die recent is ingesteld wil de kennis van onze dekolonisatiegeschiedenis voor het middelbaar onderwijs verbeteren. Dat is een belangrijke doelstelling, waar ik graag mijn medewerking aan wil geven dor middel van essays. Het is ook van belang dat in (wetenschappelijke) tijdschriften en in de mainstreammedia meer evenwichtige aandacht komt voor deze belangrijke periode uit onze geschiedenis. Ook daaraan wil ik bijdragen blijven leveren.

Boek: Het pijnlijke afscheid van de Indische Archipel

×