De befaamde tekenaar, houtsnijder en schilder Albrecht Dürer, die in 1471 in het Duitse Neurenberg werd geboren, verbleef enige tijd in Antwerpen. Daar leefde hij tussen zijn Vlaamse kunstbroeders. Maar het was niet voor de kunst dat hij naar Antwerpen ging…
Albrecht Dürer was het derde kind van de goudsmid Albrecht Dürer en de burgerdochter Barbara Holper. Albrecht ging, zoals dat in die tijd gebruikelijk was, bij zijn vader in de leer. Maar al gauw brak de jongeling de leertijd af: hij wilde beeldend kunstenaar worden. Op een van zijn vroege tekeningen beeldt hij zichzelf uit, dertien jaar oud.
Gespannen kijkt het ventje in de spiegel en tekent met de zilverstift, geboeid door wat hij ziet, zijn eigen jongensgezicht. De ogen zijn wijd geopend, felle concentratie. Elke lijn, elk streepje moet immers ‘zitten’, er kan niets worden uitgewist. Met de wijsvinger van zijn smalle hand wijst hij peinzend in de verte… Dat hij ooit in Antwerpen zou belanden, daarvan zal hij toen nog geen idee hebben gehad.
Neurenberg: nijvere kunststad
De jonge Dürer ging enkele jaren naar de school die aan de Laurentiuskerk verbonden was. Nog steeds getuigt deze imposante basiliek van de artistieke bedrijvigheid die Neurenberg aan het eind van de vijftiende eeuw kenmerkt. Niet alleen in de Laurentiuskerk, maar ook in de iets oudere zusterkerk van St.-Sebaldus treft men religieuze meesterwerken aan. In dit verband verdient de beeldhouwer Veit Stoss vermelding. In deze atmosfeer van devote kunstzinnigheid groeide de jonge Dürer op. Michael Wolgemut die vlakbij zijn ouderlijk huis woonde, werd nu zijn leermeester. Deze was als geen ander bedreven in de houtsnijkunst die de illustraties moest leveren voor de vele boeken die in Neurenberg werden gedrukt. Over zijn leerperiode bij zijn ’tweede vader’ schrijft Dürer een persoonlijke opmerking:
“In deze jaren schonk God mij ijver, zodat ik veel leerde, hoewel ik veel te verduren had van de andere jongens in de werkplaats.”
Pesterij, het klinkt bekend.
Getrouwd met Agnes
Albrecht Dürer voelde zich thuis in Neurenberg, maar hij zag ook wel de beperktheid van de stad. Van 1490 tot 1494 zwierf hij in Duitsland rond, bezocht bekende kunstenaars, ontwikkelde zijn persoonlijkheid. Het zal in het voorjaar van 1494 zijn geweest dat, in afwezigheid van Albrecht junior, regelingen aangaande zijn huwelijk werden getroffen. De rijke ambachtsman Hans Frey zocht de oude Dürer op en sprak over een huwelijk tussen Albrecht en zijn vijftienjarige dochter Agnes. Zo ging dat. Het voorstel viel in goede aarde: Frey was een in aanzien staand man, hij bekleedde diverse ambten in de stad en was fijn-instrumentmaker. Hij produceerde onder andere speeldoosjes, zakhorloges, fonteintjes, kortom luxe hebbedingetjes die bij de rijke burgers gretig aftrek vonden. Dat Frey zijn dochter ook nog een bruidsschat van tweehonderd florijnen meegaf, was mooi meegenomen. Geen wonder dat de oude Dürer met de verbintenis instemde, zonder overigens zijn zoon te hebben geraadpleegd.
De tweeëntwintigjarige Albrecht stuurde vanuit Straatsburg zijn zelfportret naar Neurenberg, zodat de schoonfamilie een indruk van hem zou krijgen. Zelfverzekerd kijkt hij op het schilderij de toeschouwer aan. De kunstenaarsmuts met kwastjes is fier op de lange haren geplant. De distel in zijn hand (symbool voor mannentrouw) zal de bruidegom in spe wel niet toevallig hebben gekozen. Uit de tekst op het schilderij blijkt dat hij met de keuze instemt: “Myn sach die gat/ als es oben schtat” (Mijn leven verloopt, zoals boven beschikt.)
Dürer trouwde met Agnes op 7 juli 1494. Een pentekening die hij een jaar na de bruiloft maakte, toont ons een wat timide kindvrouwtje, met een meisjesvlecht. Peinzend staart zij naar de grond, de kin wordt ondersteund door de rechterhand. Het onderschrift is al even bescheiden als de beeltenis zelf: “Mijn Agnes”.
Venetiaanse impulsen
Dürer was nu getrouwd, maar zijn reislust was nog geenszins geblust. Hij zocht naar nieuwe impulsen. In het najaar van 1494 begaf hij zich in zijn eentje vanuit Neurenberg naar Venetië. De keuze van het reisdoel lag voor de hand, want er bestonden in die tijd nauwe handelsbetrekkingen tussen Duitse handelssteden en de Lagune-stad. In het Fondaco dei Tedeschi, de opslagplaats van de Duitsers bij de Rialtobrug, hadden Neurenbergse patriciërs hun handelsagenten gevestigd. De indrukken die Dürer in Venetië opdoet, zijn overweldigend. Door de uitbundigheid van de Venetiaanse kunst, de “naakte schilderijen van de Italianen” zoals hij die zelf noemt, raakt hij geboeid door de schoonheid van het menselijke lichaam.
Op zijn latere kopergravure De zondeval (1504), waarop Eva de verboden vrucht aan Adam aanbiedt, brengt hij zijn verworven kennis van de lichamelijke proporties in praktijk. Opvallend is de gastvrijheid waarmee het schildersgilde de noorderling ontving. In het schildersatelier van Giovanni Bellini, onder andere leermeester van Titiaan, was Dürer een welkome gast. Nog in hetzelfde jaar 1494 keerde Dürer naar Neurenberg terug. Maar Italië bleef trekken. In 1505 zou hij voor de tweede keer Venetië bezoeken.
Op naar Antwerpen
Juni 1520 vertrok Albrecht Dürer, samen met vrouw Agnes en dienstmaagd Susanna, opnieuw uit Neurenberg. Het reisdoel was Antwerpen. We kunnen, hoogst verwonderlijk voor die tijd, de weg volgen die de meester aflegt, omdat hij een dagboek bijhield waarin hij de route, en vooral ook zijn uitgaven en inkomsten, nauwkeurig optekende. Bijzonder dankbaar was hij met de vrijbrief die de bisschop van Bamberg hem had meegeven, zodat hij van de vele tolgelden onderweg gevrijwaard was.
Via Limburg – hij noemt onder andere Sittard (Zita) – begeeft hij zich naar Antwerpen (Antorff), waar hij en de twee vrouwen in de herberg van Jobst Planckfelt logeren. Gastvrij wordt hij ook hier door zijn kunstbroeders ontvangen. Hij wordt meegenomen naar de schilderijen van de grote Vlaamse meesters, Jan van Eyck, Rogier van der Weyden en Hugo van der Does. In de Onze-Lieve-Vrouwe-kerk te Brugge bewondert de Italië-ganger de marmeren ‘Madonna met Kind’ van Michelangelo die een rijke koopman in Italië had besteld. Gezien de hogere sferen waarin Dürer in Antwerpen vertoefde, is het verwonderlijk dat hij zich voor allerlei prullaria interesseerde, die hij maar al te graag aankocht: het schild van een schildpad, de horen van een os, vijf slakkenhuizen, een stuk wit koraal, drie stengels suikerriet…
Doodshoofd
Maar ook artistiek bleef Albrecht in Antwerpen actief. Zittend aan de kade, niet ver van de Scheldepoort, tekent hij in zijn schetsboek de haven van Antwerpen en de afgemeerde scheepjes. Was dit een van de scheepjes waarmee Dürer bij Arnemuiden (“Armuyd”) bijna schipbreuk leed toen een groot schip het bootje waarin Albrecht voer, ramde, zodat de kabel brak en het bootje tot grote schrik van de schilder onbestuurbaar naar de woelige zee terug dreef? Gelukkig kwam alles nog goed. En dit allemaal om in Zeeland een aangespoelde walvis te zien, die bij aankomst van Albrecht alweer was weggezwommen! Tijdens zijn verblijf in de Nederlanden schildert hij de heilige Hiëronymus.
Enkele bijzonderheden zijn bekend. Voor de oeroude Hiëronymus zou een 93-jarig Antwerpenaar model hebben gestaan! Twee penningen heeft de schilder betaald voor de aankoop van het doodshoofd, waarnaar de heilige op het schilderij wijst. De toeschouwer kijkt in het mistroostige gezicht van een hoogbejaarde man, die het vermoeide hoofd met de hand steunt. De details worden met grote precisie weergegeven: de prachtige kringelende baard, het gerimpelde gezicht, de ogen, die de kijker aanstaren. Op een kleine lessenaar ligt een boek opengeslagen; op de achtergrond is een crucifix zichtbaar. Uit het dagboek weten we dat het gaat om een relatiegeschenk dat Albrecht voor de Portugese koopman Rodrigo d’Almada maakte. De dienstmaagd van Dürer, Susanna, zat er goed mee: ze kreeg 1 dukaat fooi van de rijke heer. Voor wat, hoort wat.
Jaargeld
Maar waarom maakte Dürer, die bepaald niet in een blakende gezondheid verkeerde en herhaaldelijk bij zijn arts over pijn in z’n zij (zijn milt?) klaagde, in hemelsnaam die verre tocht naar Antwerpen? De reden is profaan. Hij wilde van de nieuwe keizer Karel V de toezegging verkrijgen dat hem ook in de toekomst het jaargeld zou worden uitgekeerd dat de gestorven keizer Maximiliaan hem had beloofd, maar dat de Neurenbergse Raad na de dood van de keizer weigerde te betalen. Albrecht reisde van Antwerpen naar Aken waar de plechtige kroning van Karel plaatsvond, maar een audiëntie bleef uit. Hij volgde daarna de hofstoet naar Keulen, waar hem via kardinaal Albrecht een door de keizer ondertekend document ter hand werd gesteld, waarin stond dat hij tot zijn dood recht had op het jaargeld. Gerustgesteld keerde de meester midden 1521 met de keizerlijke ‘confirmacia’ op zak naar Neurenberg terug. Hij heeft er tot 6 april 1528 plezier van gehad.