Willem van Oranje gaf waarschijnlijk toestemming voor sloop abdij van Egmond

9 minuten leestijd
Deels afgebroken abdij van Egmond
Deels afgebroken abdij van Egmond

Net als veel andere kloosters en abdijen ging ook de vermaarde en oudste abdij van Holland, de abdij van Egmond, in de Tachtigjarige oorlog ten onder. Lang is gedacht dat de geuzen onder leiding van Diederik Sonoy daar verantwoordelijk voor waren en dat zij deze abdij in 1573 door brandstichting verwoestten. Nadere bestudering van de bronnen leert echter dat er een heel ander verhaal achter zit, dat lang verborgen is gebleven met name door de opmerkelijke rol die Willem van Oranje erin gespeeld heeft. In dit artikel wordt een poging gedaan dit mysterie van de ondergang van de abdij van Egmond te ontrafelen.

Al in 1572, het jaar waarin de aanvankelijk succesvolle opstand van de Hollandse steden tegen het Spaanse bewind van koning Filips II plaatsvond, kwam het einde van de abdij van Egmond in zicht.

Godfried van Mierlo, de laatste abt van de abdij van Egmond
Godfried van Mierlo, de laatste abt van de abdij van Egmond
Willem van Oranje had daar vanaf het begin de regie over, allereerst door het aanstellen van een rentmeester in het najaar van 1572 die de roerende en onroerende goederen van de abdij moest inventariseren. Dit was een direct gevolg van de besluiten die genomen waren tijdens de eerste ‘vrije’ Statenvergadering in Dordrecht, juli dat jaar, waar Willem van Oranje de confiscatie van kerkelijke en kloosterbezittingen op de agenda had gezet. Op die manier kon de oorlogskas aanzienlijk gespekt worden en hoefden de steden minder financiële bijdragen te leveren, hetgeen ze mede over de streep trok om de prins te steunen in zijn strijd tegen de hertog van Alva.

De laatste abt van de Egmondse abdij, tevens bisschop van Haarlem, Godfried van Mierlo, had de dreiging daarvan goed ingeschat en was eind juli 1572, na die vergadering, gevlucht met medeneming van de belangrijkste schatten van de abdij zoals het negende-eeuwse Evangelarium en de relieken van de heilige Adelbertus.

Bankroet

Willem van Oranje landde 20 oktober 1572 berooid en depressief met nog maar een klein gevolg vanuit Kampen in Enkhuizen. De mislukte veldslag in Brabant had hem in feite bankroet gemaakt, zijn eigen vermogen, geschat op 1,2 miljoen gulden, was opgegaan aan de oorlogsvoering. Aan zijn broer Lodewijk schreef hij dat hij naar Holland ging om er zijn graf te vinden.

Tot zijn eigen verbazing werd hij in Enkhuizen en later ook in de andere Hollandse steden als een held en verlosser binnengehaald. De steun vanuit de bevolking gaf hem weer moed om de bijna hopeloze strijd voort te zetten. De steden wilden niets liever dan rust om in de opkomende economie van het Noorderkwartier hun handel en welvaart te beschermen. Eind oktober was de prins enkele dagen in Alkmaar waar hij ook enthousiast werd verwelkomd.

Willem van Oranje in Enkhuizen
Willem van Oranje in Enkhuizen

Sleutelmoment

Daar, in Alkmaar, liet de prins op 28 oktober overal in de stad een plakkaat ophangen waarin hij persoonlijk en nadrukkelijk de abdij van Egmond in bescherming nam. Wat heeft hem daartoe bewogen? Was het inderdaad op aandringen van de baljuw van Kennemerland, of speelde het sentiment er een rol in. Zijn liefde voor zijn eerste vrouw, Anna van Egmond van Buren die op vierentwintigjarige leeftijd was overleden, of zijn genegenheid voor zijn vriend Lamoraal van Egmond, al in 1568 onthoofd op de markt van Brussel?

Feit is dat het een sleutelmoment in de geschiedenis van de opstand is want enerzijds behield de prins daarmee het draagvlak ervoor bij de bevolking van Alkmaar en omstreken, die voor 95% nog altijd katholiek was. Dat draagvlak was in die tijd cruciaal omdat de strijd zonder de steun van de bevolking geen kans van slagen had.

Toestemming voor de sloop van de kloosters Nieuwlicht en Koningsveld
Toestemming voor de sloop van de kloosters Nieuwlicht en Koningsveld

Opmerkelijk is ook dat de Egmondse abdij het enige religieuze bouwwerk is geweest dat op papier bescherming genoot, terwijl andere kloosters zoals Nieuwlicht in Hoorn en Koningsveld in Delft in dezelfde tijd met uitdrukkelijke toestemming en op verzoek van Willem van Oranje werden gesloopt.

Anderzijds bracht de actie de prins later in een onmogelijke positie toen hij de oudste en meest prestigieuze abdij van Holland in 1573 wilde gebruiken voor de versterking en fundering van de nieuwe stadswallen van Alkmaar. Dit in aanloop naar het onafwendbare beleg van de stad. Dat is ook mogelijk de verklaring dat de plannen en activiteiten daartoe zoveel mogelijk verhuld moesten blijven om het voornoemde draagvlak niet in gevaar te brengen.

Na Alkmaar bezocht de prins begin november 1572 Haarlem. Op zijn reis daarheen moet hij wel langs Egmond Binnen gekomen zijn en het is verleidelijk te bedenken dat hij de abdij met eigen ogen heeft aanschouwt. In Haarlem was hij getuige van plundering van kloosters aldaar door calvinistische bendes zonder dat hij daar tegen optrad of op kon treden. Bekend is dat deze bendes hun eigen gang gingen en zich weinig tot niets van orders van de prins aantrokken, maar we weten ook niet of hij de plunderingen bewust toestond.

Nicolaas Ruyghaver
Nicolaas Ruyghaver
Eind december 1572 dirigeerde Willem van Oranje zijn vertrouweling van het eerste uur, Nicolaas Ruyghaver, met een leger van zeshonderd man naar de abdij van Egmond. Er was toen nog het plan om de belegering van Haarlem door het Spaanse leger te doorbreken. Diederik van Sonoy, gouverneur van het Noorderkwartier, voerde persoonlijk een vendel geuzen aan die zich, nadat een Duitse ruiterbrigade in dienst van Don Frederik was verjaagd, vestigde in het kasteel in Egmond op de Hoef.

De weg over het strand lag zo open maar de aanval op de Spanjaarden aan de noordkant van Haarlem vanuit de Egmonden was er ook gekomen als de geestelijke Cornelius Musius, een vriend van de prins, niet was vermoord door de beruchte geuzenleider Lumey. De maat voor Oranje was vol wat betreft de wandaden van Lumey. Hij liet hem arresteren door twee gedelegeerden van de Staten Generaal. Dat was typisch voor het handelen van Willem van Oranje: hij bleef zo zelf buiten schot. Lumey had, als bekend geuzenleider, veel aanhang onder de bevolking. Zowel voor Haarlem als voor de Egmonden had deze wending in de oorlog grote consequenties, doordat de aanval op Haarlem uitbleef.

Willem van der Marck, heer van Lumey - 1560-1580, Nationaal Archief
Willem van der Marck, heer van Lumey – opperbevelhebber van de vloot der watergeuzen – 1560-1580, Nationaal Archief
Uit abdij-rekeningen is op te maken dat ondanks de aanwezigheid van de geuzen er tot in februari 1573 nog enkele monniken aanwezig waren onder leiding van prior Jacob Blondeel. De inwoners van de Egmonden hadden behoorlijk last van de soldaten die daar maandenlang gelegerd waren en voorzien moesten worden van proviand. In een schrijven aan de prins deden zij hun beklag waarop de prins besloot de inwoners vrijstelling van pacht te geven. Hieruit blijkt dat ook hun steun voor hem onontbeerlijk was.

Nadat het stadsbestuur van Alkmaar in februari 1573 onder druk eindelijk de beslissing had genomen om de stad te versterken, leek het aanvankelijk onmachtig deze operatie uit te voeren. De ideeën liepen uiteen en er was onvoldoende geld, materiaal en kennis voorhanden, waardoor het stadsbestuur twee afgevaardigden naar Delft stuurde met het verzoek aan Willem van Oranje hen te helpen. De prins stelde daarop zijn vertrouweling Charles de Boisot aan als leider van het project. Een opmerkelijke keuze omdat deze bepaald net de kennis bezat voor een dergelijke operatie. Wel ging hij samenwerken met Anthon Anthonisz die de moderne Italiaanse vestingbouw met bastions introduceerde.

De brief van Sonoy van 1 april 1573
De brief van Sonoy van 1 april 1573

Bronnen

In een brief van Oranje aan Alkmaar waarin hij de aanstelling van Boisot meedeelt, lijkt hij bewust in omzichtige en vage bewoordingen te duiden op de opdracht die Boisot heeft meegekregen en dat een en ander zodanig is besproken dat nadere toelichting niet nodig is. Gespeculeerd kan worden dat Boisot in Delft mondeling de opdracht van de prins heeft gekregen om met name de abdij van Egmond te laten slopen ten behoeve van de funderingen van de stadswallen en naar later blijkt de bouw van de nieuwe Kennemer en Nieuwlanderpoort. Een feit is dat vanaf 1 april er een voortvarend begin werd gemaakt met de onttakeling en sloop van de oude abdij. Een opdracht per schrijven van Sonoy gedateerd 1 april 1573 aan Jan Heertz om lood en koper van de daken te halen is feitelijk het enige schriftelijke bewijs dat er is voor de vanuit de prins georkestreerde sloop.

In de archieven van Alkmaar is ook nog een door historici over het hoofd geziene brief van Sonoy aan het stadsbestuur waarin hij stelt dat het ‘het klooster van Egmond’, naar aanleiding van onenigheid over de bestemming van het lood, door de burgemeesters van Alkmaar op zijn bevel en geautoriseerd door zijne Vorstelijke Genade (= Willem van Oranje) is afgebroken en in de stad is gebracht. Charles de Boisot moet nauw samen gewerkt hebben met geuzenleider Nicolaas Ruyghaver die de hele operatie in Egmond leidde. Ook is er rond die tijd een intensieve briefwisseling tussen deze twee en Oranje.

Onder bevel van Ruyghaver begonnen de soldaten die in de abdij gelegerd waren half mei met de afbraak, later werden zij vervangen door werklieden uit Alkmaar en omgeving zoals steenbikkers, houtzagers en timmerlieden.

Rekeningboek van de fabrieksmeesters
Rekeningboek van de fabrieksmeesters
Dit alles blijkt onomstotelijk uit de afrekeningen van de fabrieksmeesters die vanaf 24 mei wekelijks de betalingen noteerden aan de werklieden. Deze afrekeningen werden al in 1894 gevonden en beschreven door archivaris Cornelis Bruinvis, maar de essentie ervan is niet door historici opgepakt, waardoor eigenlijk nog tot op de dag van vandaag het misverstand bestaat dat de abdij door Sonoy’s geuzen is verbrand.

Het is onmiskenbaar dat de geuzen op 7 juni 1573 brand stichtten in de Buurkerk, de Adelbertuskapel in de duinen en in het kasteel op de Hoef waardoor deze onbruikbaar werden voor de Spanjaarden, maar de abdij waar volop bouwmaterialen werden gesloopt, bleef daar uiteraard van gevrijwaard. Daags hierna kreeg Ruyghaver een brief van Oranje waarin hij hem bedankte voor zijn inzet, ook weer zonder te benoemen waarvoor dan wel.

Heel waarschijnlijk zijn de restanten van het abdij-complex op 18 juli wel in brand gestoken door de Spanjaarden, toen die zich terug trokken na een afgeslagen aanval op Alkmaar en zij Egmond Binnen in de as hadden gelegd. Willem van Oranje trok zich ook nu weer het lot aan van de volledig berooide Egmonders en liet ze wonen in het nog niet afgebroken klooster van de Minderbroeders in Alkmaar waar ze ook nog het latere beleg moesten meemaken.

In de geschiedschrijving over het einde van de abdij zijn een aantal opmerkelijke zaken te vinden. Als eerste heeft de Alkmaarse historicus Simon Eikelenberg verzucht dat het te wensen zou zijn dat ‘een goede pen’ de ware toedracht rond de abdij zou beschrijven. Hendrik van Wijn, historicus en de eerste Nederlandse archivaris uitte ook zijn twijfels in 1811 over wie nu verantwoordelijk was. Zijn conclusie was uiteindelijk, zonder dat verder toe te lichten, dat of Sonoy of Cabeljau daarvoor aangewezen zouden moeten worden.

Historici na hem hebben dat eigenlijk gemakshalve gewoon maar overgenomen zodat ook vandaag nog veelal te vinden is dat de geuzen onder leiding van Sonoy de abdij verwoestten door brandstichting, terwijl uit correspondentie blijkt dat Sonoy op 7 juni 1573 aan de Diemerdijk lag met zijn leger. Zelfs de bewoordingen van Van Wijn worden veelal letterlijk overgenomen, zoals…

‘de verwoesting vond plaats om te voorkomen dat de Spanjaarden er zich zouden nestelen’.

Maar het viel Hendrik van Wijn ook op dat de Hoornse geleerde Hadrianus Junius in zijn boek Batavia, waarin de Hollandse geschiedenis tot 1575 wordt beschreven, met geen woord rept over de ondergang van de abdij. Hij vraagt zich af of daar een belangrijke staatsaangelegenheid aan ten gronde ligt.

Willem van Oranje - Adriaen Thomasz Key, 1580
Willem van Oranje – Adriaen Thomasz Key, 1580
Hadrianus Junius (Arnold de Jonge) kreeg zijn opdracht tot het schrijven van de geschiedenis van de Staten Generaal op voorspraak van Willem van Oranje. De mannen kenden elkaar goed, Junius bood in 1572 het boek aan aan Oranje in Dordrecht en hij is nog enige tijd lijfarts geweest van hem.

Na 1570 tot aan zijn dood in 1575 heeft Junius nog vele aanvullende aantekeningen in de kantlijn bijgeschreven zoals over het beleg van Leiden en de verwoesting van het klooster Koningsveld in Delft maar bij zijn beschrijving van de abdij van Egmond, die hij goed kende, is geen enkele latere aantekening te vinden, terwijl hij op de hoogte moet zijn geweest van het lot van de abdij. Hij kwam er geregeld in de bibliotheek met name en de prior Jacob Blondeel was een vriend van hem. Zij hadden samen een briefwisseling dus het lijkt onaannemelijk dat Junius niets van de ontwikkelingen in voorjaar 1573 wist, toen Blondeel gedwongen werd te vluchten. Het is meer dan verleidelijk te veronderstellen dat Willem van Oranje zelf bij Junius er op aangedrongen heeft het stilzwijgen over de vernietiging te bewaren, omdat zulks zijn populariteit en steun in het Noorderkwartier zou kunnen schaden.

De Victorie, in Alkmaar begonnen, mocht niet in gevaar komen.

Bronnen â–¼

– De Batavia van Hadrianus Junius 1588 ; vertaling Nico de Glas 2011
– Alkmaar en zyne Geschiedenissen, Simon Eikelenberg, 1747
– Huiszittend Leeven, Hendrik van Wijn, 1804
– De slooping der abdij van Egmond, Cornelis W. Bruinvis, 1894
– De regale abdij van Egmond, Bernard de Bont, 1905
– Kronieken van Spaansche soldaten uit het begin van den Tachtigjarigen oorlog, Johannes Brouwer, 1933
– De abdij van Egmond, van aanvang tot 1573, Jan Hof, 1973
– Willem van Oranje en de Nederlandse Opstand, Koenraad W. Swart, 1994
– Het verraad van het Noorderkwartier, Henk van Nierop, 1999
– De abdij van Egmond, Eric Cordfunke, 2010
– Hadrianus Junius- een humanist uit Hoorn, Dirk van Miert, 2011
– Het netwerk van Willem van Oranje, Frank de Buijzer, 2012
– De zwijger; Het leven van Willem van Oranje, Rene van Stipiriaan, 2021
– Willem van Oranje in brieven – De opstand in 1572, 2022
– Het beleg van Alkmaar, Harry de Raad, 2023
– Regionaal archief Alkmaar
– Noord Hollands archief Haarlem

Paul Buitenhuis (1951) is na zijn pensionering als huisarts actief geworden als rondleider in de abdij van Egmond en als amateur-historicus met bijzondere belangstelling voor het ontstaan van het graafschap Holland en de rol van de abdij daarin.

Recent gepubliceerd

Reageer

Abonneer
Stuur mij een e-mail bij
guest
0 Reacties
Oudste
Nieuwste Meest gestemd
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 53.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
0
Reageren?x
×