Marga Klompé was de eerste vrouwelijke minister. Hoe werd daar destijds tegenaan gekeken?
“In 1956 wordt Marga Klompé benoemd als eerste vrouwelijke minister namens de Katholieke Volkspartij (KVP). Zij speelt ten tijde van de formatie al een belangrijke rol in de KVP en is bevriend met partijleider Romme. Die wil dat het relatief nieuwe ministerie Maatschappelijk Werk voor zijn partij behouden blijft en wil graag dat de KVP de eerste vrouwelijke minister gaat leveren. Zo komt hij de vrouwen in de KVP en daarbuiten tegemoet die al lang strijden voor meer vrouwen in politieke functies. Marga Klompé is al sinds 1948 Kamerlid en zeer actief in de partij en is dus een geschikte kandidaat. Drees, de toekomstige minister-president moet nog worden overgehaald, maar uiteindelijk valt de formatie voor Klompé gunstig uit. Bij haar eerste ministerraadvergadering vindt zij een orchidee op tafel en haar aantreden roept verwachtingen op over een specifieke bijdrage van vrouwen in dit ambt. Zo heet de voorzitter van de Tweede Kamer haar welkom met de woorden:
“De maatstaf der beschaving is nog steeds de plaats die de vrouw in de maatschappij bekleedt.”
en wenst…
“…het nationale politieke leven geluk met de omstandigheid dat het eindelijk en ten langen leste een bewindsvrouw heeft voortgebracht.”
Klompé zelf meent dat zij – als vrouw – het niet wezenlijk anders zal doen. Het enige verschil is volgens haar dat er nu een poederdoos in de ministerskast ligt. Dertig jaar later, in 1986, geeft zij echter aan dat vrouwelijke politici andere elementen in de discussie brengen en meer op details, op de menselijke kant letten.
Inmiddels is bijna veertig procent van het kabinet vrouw. Kunt u iets vertellen over hoe dit proces is verlopen en of er rolmodellen waren?
“Het ministerschap is een fel begeerd ambt, omdat het om een positie met veel macht gaat. Ministers geven, individueel en als team, in belangrijke mate richting aan de ontwikkelingen van Nederland op vele beleidsterreinen. Maar het gaat slechts om dertien tot zestien ministersposten, dus de concurrentie is zeer groot. Geen wonder dat er niet veel animo bestaat om een nieuwe groep, vrouwen, toegang tot het ministerschap te geven.
Tot aan 1977 vinden we slechts één vrouw, de excuustruus, in het kabinet: ofwel een vrouwelijke minister, ofwel een vrouwelijke staatssecretaris. Het duurt een kwart eeuw voordat twee vrouwelijke ministers worden benoemd. In 1982 zitten Neelie Kroes en Eegje Schoo in het eerste kabinet van premier Ruud Lubbers. In die jaren staat vrouwenemancipatie hoog op de politieke agenda. In de paarse kabinetten van premier Wim Kok vinden we vier vrouwen en in het tweede, derde en vierde kabinet van minister-president Jan-Peter Balkenende vijf, net als in Rutte II. In 60 jaar is de norm van ‘één vrouw is genoeg’ naar ‘tenminste een-derde’ verschoven.
Moesten vrouwen zich in de beginperiode als man gaan gedragen om zich te handhaven?
“De eerste vrouwen kunnen zich niet op hun vrouw-zijn laten voorstaan, want vrouw-zijn en de uitoefening van een politieke functie gaat in de opvatting van de meeste mensen niet samen. Over het privéleven wordt dan ook nauwelijks gesproken en ook wat kleding betreft wensen zij niet te veel op te vallen. Marga Klompé, Jo Schouwenaar-Franssen, Irene Vorrink en Til Gardeniers, dragen ‘decente en donkere en niet al te modieuze’ mantelpakjes.
Neelie Kroes breekt met deze traditie en schuwt het niet om met de pers over echtgenoot en kind te praten, noch om wat uitdagender gekleed te gaan, zoals het dragen van een rok met split en lange, rood gelakte, nagels.
De meeste ministers echter vinden de aandacht voor hun uiterlijk en voor hun persoonlijk leven in plaats van voor hun beleid nogal irritant. Hanja Maij-Weggen besluit twee dezelfde donkerblauwe mantelpakken te kopen om van het gezeur af te zijn. Zij zegt, wanneer zij een nota over verkeer en vervoersystemen presenteert en er weer over haar kleren wordt geschreven:
‘houd toch op, ik zit hier toch niet als mannequin, dan had ik dat wel als beroep gekozen’
En Ien Dales stelt expliciet als voorwaarde bij het geven van een interview dat er niets in komt te staan over haar sierraden, tas of kleding of over haar vrienden en kennissen. Maar in deze eeuw komen ministers hier niet meer mee weg en hoort het bij de functie om ook in amusementsprogramma’s op te treden en zo nu en dan iets te vertellen over (indien aanwezig) partner en kinderen. Toch blijft dit voor vrouwelijke ministers lastiger dan voor mannelijke ministers, omdat bij de vrouwen eerder het beeld wordt opgeroepen dat zij hun taak als moeder en verzorger niet goed vervullen en dat hun partners en kinderen lijden onder hun ministerschap. Zo zou de zoon van Neelie Kroes hebben uitgeroepen toen zijn moeder de nationale politiek verliet: ‘Eindelijk mijn moeder terug.’
Zijn er verschillen te benoemen tussen mannelijke en vrouwelijke ministers? Ook wanneer het gaat om de publieke opinie ten opzichte van deze bewindspersonen?
“Voor dit boek zijn de vrouwelijke (oud)ministers geïnterviewd. Aan hen is gevraagd of zij verschillen zien tussen vrouwelijke en mannelijke ministers als groep. De eerste reactie van de meeste ministers is dat er geen verschillen zijn, maar na doorvragen komen een aantal verschillen op tafel. Bijvoorbeeld dat vrouwelijke ministers als groep korter spreken, meer to the point zijn, meer gericht zijn op consensus bereiken, minder gauw weglopen uit de ministerraad en tijdens de beraadslagingen meer oog voor burgers hebben. In een aantal kabinetten hebben de vrouwelijke ministers ook echt steun aan elkaar. Ook doen zij (in Kok I) samen aan fitness voordat zij naar de ministerraad gaan en vormen zij een front wanneer topbenoemingen aan de orde komen en er ‘weer geen namen van vrouwelijke kandidaten op de lijst voorkomen’.
In hoeverre speelt sekse tegenwoordig nog een rol in de benoemingsprocedure?
“De selectie van ministers is een complex gebeuren. Criteria die meer of minder meespelen zijn de factie of bloedgroep binnen de partij; de sekse, leeftijd en etnische afkomst van een kandidaat; de regio waaruit men afkomstig is; persoonlijkheidskenmerken, zoals goed kunnen samenwerken en collegialiteit; politieke, leidinggevende en bestuurlijke ervaring en inhoudelijke deskundigheid. Bovendien stelt de rol van publieke persoon hoge eisen aan de mediavaardigheden van een kandidaat-minister. Eenmaal uitverkoren, volgt er nog een antecedentenonderzoek. Vanwege al deze factoren is het ministerschap als carrièreplanning geen goed idee. Voor vrouwen is het van belang zichtbaar te zijn en in het vizier te staan van de partijleiders. Lid zijn van het fractiebestuur, regelmatig aanwezig zijn op het bewindspersonenoverleg. Ook veel voorkeurstemmen verwerven helpt. Zelf aangeven eventueel ‘in te zijn’ voor een ministerschap eveneens. Niet alle vrouwen staan te trappelen om minister te worden. Gerrit Zalm, partijleider voor de VVD, brengt naar voren dat wanneer hij een man vraagt om minister te worden deze ja zegt zonder te vragen voor welk ministerie dit geldt. Een vrouw echter moet heel lang nadenken en met heel veel mensen overleggen.
Uit het onderzoek blijkt dat sekse als criterium in de loop der tijd meer gewicht heeft gekregen. Formateurs in de jaren zestig en zeventig maken zich geen grote zorgen over een bordes met geen of slechts één enkele vrouw. Zo zegt minister Gardeniers over de bordesscène:
“Ik moest op de eerste rij staan voor het plaatje, omdat ik vrouw ben”.
Beoogd premiers Balkenende en Rutte die respectievelijk maar één (in 2002) en drie (in 2010) vrouwelijke ministers selecteren, krijgen echter de wind van voren. Krantenkoppen van oktober 2010: “Kritiek op ‘mannenkabinet’ zwelt aan”; “Ruttes ‘keuze voor kwaliteit’ is een slag in het gezicht van vrouwen” en “De vrouw op nummer twee is er voor de sier en voor de stemmen”.
Welke ministers uit uw boek sprongen er voor uzelf positief of juist negatief uit?
“Tot nu toe (september 2016, red) zijn er 33 vrouwelijke ministers geweest in Nederland en met 27 van hen heb ik uitgebreid gesproken over de weg naar het ministerschap en over hun ervaringen als minister. Natuurlijk is het ene interview interessanter en leuker om te doen dan het andere. Indringende gesprekken in een oude villa in Rome (met Gerda Verburg) of in een grote bungalow in de buurt van Washington DC (met Eveline Herfkens) zijn vanwege de locatie al bijzondere ervaringen. Maar voor alle geïnterviewden geldt dat ik erg onder de indruk ben van hun passie voor het ambt, van de gedecideerdheid om deze klus te klaren en iets te kunnen betekenen op hun beleidsterreinen. Enkele van de vrouwelijke ministers verkijken zich op bepaalde aspecten van het ambt, zoals de felle, nare, toon van Tweede Kamerleden, soms zelfs uit de ‘eigen’ fractie of de 24/7 aandacht van de media. Maar over het algemeen is men zich volledig bewust van de zwaarte van het ministerschap en van de opofferingen in de privésfeer die hieruit voortvloeien en desondanks zegt men ‘ja’. Petje af!