Aalmoezenier verzweeg oorlogsmisdaad na aanval op Pesing (1946)

Oorlog zonder genade
4 minuten leestijd
inname van Pesing
Vier gevangengenomen Indonesische jongeren met de handen omhoog tijdens de inname van Pesing door het Nederlandse bataljon 2-14 R.I., april 1946.
Militaire geestelijken vormden een belangrijk onderdeel van de Nederlandse krijgsmacht tijdens de Onafhankelijkheidsoorlog in Indonesië (1945-1949). Honderden predikanten en aalmoezeniers werden uitgezonden om de troepen geestelijk bij te staan en het militaire moreel te versterken. God had Nederland geroepen om de koloniale orde te herstellen, zo luidde hun boodschap in woord en daad. Met gevaar voor eigen leven vergezelden zij militairen op patrouilles en bij aanvalsacties. Daarbij waren zij getuige van extreem geweld, van brandende kampongs, martelingen en executies. In Oorlog zonder genade beschrijft Koos-jan de Jager hoe de Nederlandse kerken en militaire geestelijken omgingen met oorlogsgeweld tijdens de genadeloze oorlog in Indonesië. Op Historiek een fragment over de propagandistische rol die geestelijken soms innamen.

Aanval op Pesing

Op 15 april 1946 zetten oorlogsvrijwilligers van bataljon Zeeland (2-14 RI) en KNIL-eenheden de aanval in op Pesing, een dorp nabij Jakarta. Al snel braken zij door de Indonesische verdediging heen. Drie Nederlanders werden in het gevecht gedood, tegenover ruim vijftig gesneuvelde republikeinse soldaten.

Vrij snel na de actie verschenen berichten waarin de Nederlanders werden beschuldigd van het vermoorden van krijgsgevangenen. Schrijfster-journaliste Beb Vuyk schreef in het sociaaldemocratische blad De Baanbreker dat het KNIL hen ‘op de gruwelijkste manier’ had afgeslacht. De Nederlandse autoriteiten ontkenden de berichten, toch werd er naar aanleiding van Kamervragen van PvdA-Kamerlid Nico Palar een onderzoek gestart. Tijdens het vrij eenzijdige onderzoek werd Louis van de Vrande gehoord als getuige. Als aalmoezenier van 2-14 RI was hij aanwezig geweest in Pesing. Voor de onderzoekscommissie verklaarde hij te hebben gezien hoe gevangenen waren mishandeld: een vastgebonden gevangene kreeg klappen op zijn hoofd met een geweerkolf en een jonge gevangene was zonder reden doodgeschoten door Nederlandse militairen. Massale moordpartijen op krijgsgevangenen waren er volgens de aalmoezenier dan weer niet geweest: daar had hij helemaal niets van gezien.

De commissie besloot dat er geen ‘wreedheden’ hadden plaatsgevonden. De verklaring van Van de Vrande werd als onbetrouwbaar aan de kant geschoven: iemand die pas net in Indonesië was en geen Maleis sprak, kon nooit de waarheid vertellen. Directeur van justitie Abraham H.C. Gieben erkende in een begeleidende brief aan legercommandant Spoor overigens wel dat er evidente aanwijzingen waren dat er in de lopende militaire operaties ‘wel eens de hand gelicht wordt met de normen’.

Pesing bij Batavia, april 1946
Indonesische jongeren worden onder schot gehouden door Nederlandse militairen tijdens de inname van Pesing bij Batavia, april 1946.

Tabé Toean

De verklaring van Van de Vrande kwam overeen met wat hij al eerder in zijn dagboek had genoteerd. Vlak na de eerste troepen was hij in Pesing gearriveerd. Hij zag hoe de Nederlanders oprukten, dood en verderf zaaiend onder de Indonesische verdediging. Drie zwemmende TRI-soldaten werden neergeschoten. De aanwezige vrouwen en kinderen werden opgevangen en van eten voorzien. Terwijl Van de Vrande rondkeek, kwam een aantal Molukse KNIL-militairen langs. Voor hen uit liep een Indonesische jongen, gekleed in een wit broekje. Zenuwachtig groette hij de aalmoezenier: ‘Tabé Toean.’ Een klap met een geweer was het antwoord van een militair.

Daarop werden zijn boeien losgemaakt en vrijgelaten. Na acht meter doorzeefden een paar militairen zijn rug met kogels. ‘Gedood op de vlucht,’ heette het in het actieverslag. Van de Vrande was naar de jongen toegerend. Ten overvloede sloeg een militair de dode nog eens met zijn klewang. Van de Vrande meldde het gebeurde meteen bij de overste, die de militairen in het Nederlands en Maleis aansprak dat het afgelopen moest zijn met het vermoorden van gevangenen. De aalmoezenier in zijn dagboek:

Het is een hard bedrijf. De regels van den oorlog gelden hier blijkbaar niet. Onze jongens waren over het algemeen correct. De Ambonneezen zijn barbaren. Die slaan alles neer.

Louis van de Vrande
Na Indonesië was aalmoezenier Louis van de Vrande ook actief in de Korea-oorlog. Hier neemt hij afscheid van een groep Korea-vrijwilligers, 1952 (CC0 – Harry Pot – Anefo)

Een groot avontuur

In publicaties sloeg Van de Vrande een andere toon aan. In de Provinciale Zeeuwse Courant van 16 oktober 1946 schreef hij dat de oorlogsvrijwilligers zich dapper hadden gedragen. Hij verdedigde de militairen tegen de verwijten van Vuyk. Nederlandse militairen waren geen moordenaars, integendeel: ‘Zij hebben een sterk gevoel voor recht en orde, en daarvoor zijn we hier!’

Twee jaar later kwam hij nog eens terug op de aanval op Pesing. In Ons groot avontuur beschreef hij de geschiedenis van bataljon Zeeland. De openingspagina’s van het boek zetten gelijk de toon:

Het was een groot avontuur en voor degenen, die het voorrecht gehad hebben dit historisch avontuur mee te mogen maken, is het een onvergetelijk avontuur geworden: een avontuur waarin het beste wat een mens op kan brengen naar voren gekomen is: de eerlijke, mannelijke kameraadschap; de inzet van zichzelf voor de gemeenschap, voor de Nederlandse gemeenschap, voor het Vaderland, hebben deze tijd gemaakt tot de beste jaren van ons leven.

Oorlog zonder genade - Koos-jan de Jager
 
Pesing beschreef Van de Vrande als een geslaagde actie. Door ‘razendsnel en gedurfd optreden’ was het dorp veroverd. ‘Dat er klappen uitgedeeld zijn, die onnodig waren, zal niemand verwonderen die de oosterse mentaliteit een beetje kent, maar er is nog een groot verschil tussen een harde muilpeer en een moord.’ De moord op de jonge gevangene, waarover hij voor de commissie had getuigd, liet de aalmoezenier in zijn boek geheel buiten beschouwing.

Wat dit voorbeeld laat zien, is dat Van de Vrande wist van oorlogsmisdaden, maar dat hij hierover in het openbaar zweeg. Hij had de moord vlak voor zich zien gebeuren, maar sneed die herinnering bewust uit het publieke verhaal. Daar bagatelliseerde hij de oorlogsmisdaad en zette hij zich in om een uiterst rooskleurig beeld van het Nederlandse optreden te geven. Het was de opmaat voor de houding van militaire geestelijken in de jaren die volgden.

Koos-jan de Jager MA is als promovendus verbonden aan de Vrije Universiteit Amsterdam, waar hij werkt aan een proefschrift over de rol van religie in de Indonesische oorlog, 1945-1950.

Reageer

Abonneer
Stuur mij een e-mail bij
guest
2000
0 Reacties
Oudste
Nieuwste Meest gestemd
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 56.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
0
Reageren?x
×