Aanval op Pesing
Op 15 april 1946 zetten oorlogsvrijwilligers van bataljon Zeeland (2-14 RI) en KNIL-eenheden de aanval in op Pesing, een dorp nabij Jakarta. Al snel braken zij door de Indonesische verdediging heen. Drie Nederlanders werden in het gevecht gedood, tegenover ruim vijftig gesneuvelde republikeinse soldaten.
Vrij snel na de actie verschenen berichten waarin de Nederlanders werden beschuldigd van het vermoorden van krijgsgevangenen. Schrijfster-journaliste Beb Vuyk schreef in het sociaaldemocratische blad De Baanbreker dat het KNIL hen ‘op de gruwelijkste manier’ had afgeslacht. De Nederlandse autoriteiten ontkenden de berichten, toch werd er naar aanleiding van Kamervragen van PvdA-Kamerlid Nico Palar een onderzoek gestart. Tijdens het vrij eenzijdige onderzoek werd Louis van de Vrande gehoord als getuige. Als aalmoezenier van 2-14 RI was hij aanwezig geweest in Pesing. Voor de onderzoekscommissie verklaarde hij te hebben gezien hoe gevangenen waren mishandeld: een vastgebonden gevangene kreeg klappen op zijn hoofd met een geweerkolf en een jonge gevangene was zonder reden doodgeschoten door Nederlandse militairen. Massale moordpartijen op krijgsgevangenen waren er volgens de aalmoezenier dan weer niet geweest: daar had hij helemaal niets van gezien.
De commissie besloot dat er geen ‘wreedheden’ hadden plaatsgevonden. De verklaring van Van de Vrande werd als onbetrouwbaar aan de kant geschoven: iemand die pas net in Indonesië was en geen Maleis sprak, kon nooit de waarheid vertellen. Directeur van justitie Abraham H.C. Gieben erkende in een begeleidende brief aan legercommandant Spoor overigens wel dat er evidente aanwijzingen waren dat er in de lopende militaire operaties ‘wel eens de hand gelicht wordt met de normen’.

Tabé Toean
De verklaring van Van de Vrande kwam overeen met wat hij al eerder in zijn dagboek had genoteerd. Vlak na de eerste troepen was hij in Pesing gearriveerd. Hij zag hoe de Nederlanders oprukten, dood en verderf zaaiend onder de Indonesische verdediging. Drie zwemmende TRI-soldaten werden neergeschoten. De aanwezige vrouwen en kinderen werden opgevangen en van eten voorzien. Terwijl Van de Vrande rondkeek, kwam een aantal Molukse KNIL-militairen langs. Voor hen uit liep een Indonesische jongen, gekleed in een wit broekje. Zenuwachtig groette hij de aalmoezenier: ‘Tabé Toean.’ Een klap met een geweer was het antwoord van een militair.
Daarop werden zijn boeien losgemaakt en vrijgelaten. Na acht meter doorzeefden een paar militairen zijn rug met kogels. ‘Gedood op de vlucht,’ heette het in het actieverslag. Van de Vrande was naar de jongen toegerend. Ten overvloede sloeg een militair de dode nog eens met zijn klewang. Van de Vrande meldde het gebeurde meteen bij de overste, die de militairen in het Nederlands en Maleis aansprak dat het afgelopen moest zijn met het vermoorden van gevangenen. De aalmoezenier in zijn dagboek:
Het is een hard bedrijf. De regels van den oorlog gelden hier blijkbaar niet. Onze jongens waren over het algemeen correct. De Ambonneezen zijn barbaren. Die slaan alles neer.

Een groot avontuur
In publicaties sloeg Van de Vrande een andere toon aan. In de Provinciale Zeeuwse Courant van 16 oktober 1946 schreef hij dat de oorlogsvrijwilligers zich dapper hadden gedragen. Hij verdedigde de militairen tegen de verwijten van Vuyk. Nederlandse militairen waren geen moordenaars, integendeel: ‘Zij hebben een sterk gevoel voor recht en orde, en daarvoor zijn we hier!’
Twee jaar later kwam hij nog eens terug op de aanval op Pesing. In Ons groot avontuur beschreef hij de geschiedenis van bataljon Zeeland. De openingspagina’s van het boek zetten gelijk de toon:
Het was een groot avontuur en voor degenen, die het voorrecht gehad hebben dit historisch avontuur mee te mogen maken, is het een onvergetelijk avontuur geworden: een avontuur waarin het beste wat een mens op kan brengen naar voren gekomen is: de eerlijke, mannelijke kameraadschap; de inzet van zichzelf voor de gemeenschap, voor de Nederlandse gemeenschap, voor het Vaderland, hebben deze tijd gemaakt tot de beste jaren van ons leven.

Wat dit voorbeeld laat zien, is dat Van de Vrande wist van oorlogsmisdaden, maar dat hij hierover in het openbaar zweeg. Hij had de moord vlak voor zich zien gebeuren, maar sneed die herinnering bewust uit het publieke verhaal. Daar bagatelliseerde hij de oorlogsmisdaad en zette hij zich in om een uiterst rooskleurig beeld van het Nederlandse optreden te geven. Het was de opmaat voor de houding van militaire geestelijken in de jaren die volgden.