Dark
Light

De Slag in de Javazee, een gemiste kans

21 minuten leestijd
De kruiser De Ruyter, tijdens de Slag in de Javazee het vlaggenschip van schout-bij-nacht Karel Doorman
De kruiser De Ruyter, tijdens de Slag in de Javazee het vlaggenschip van schout-bij-nacht Karel Doorman (NIMH)

In 1940 voerde de Verenigde Staten vanwege Japans agressieve optreden in China een volledig olie-embargo tegen Japan in. Zonder die olie kon Japan haar militaire apparaat en economie niet in stand houden. Onderhandelingen met Nederland om uit Indië met haar rijke grondstofvoorraden voldoende brandstof te krijgen, mislukten. Hierna voerde Japan op 7 december 1941 een verrassingsaanval uit op de Amerikaanse vlootbasis Pearl Harbour, waarop ook Nederland Japan de oorlog verklaarde. Nederlands-Indië met haar grote olievoorraden was daarna één van de belangrijkste doelwitten van Japan.

Op 15 januari 1942 werd het American-British-Dutch-Australian Command (ABDACOM) opgericht. De Britse generaal Sir A.P. Wavell werd tot commandant benoemd en de Amerikaanse vice-admiraal T.C. Hart tot ondercommandant van de geallieerde marine (ABDA-Float). Hij werd op 14 februari 1942 opgevolgd door vice-admiraal C.E.L. Helfrich. Na een drietal mislukte geallieerde maritieme acties uitgevoerd door de gevormde (Combined) Striking Force onder leiding van schout-bij-nacht K.W.F.M. Doorman, waren Sumatra en Bali gevallen. Java, het hoofdeiland van Indië, was daarmee zo goed als geïsoleerd.

Wavell was daarop van mening dat Java onhoudbaar was en kreeg instructie naar India te gaan als Commander-in-Chief India. Hij werd opgevolgd door luitenant-generaal H. ter Poorten en generaal-majoor L.H. van Oijen werd commandant van Java Air Command (JAC), waarna ABDACOM op 25 februari administratief werd opgeheven.

Op 19 februari startte een Japans luchtoffensief met zware aanvallen op geallieerde vliegvelden in West-Java en werden de Japanse luchtaanvallen op de vliegvelden in Oost- en Midden-Java en de haven van Soerabaja, begonnen op 3 februari, voortgezet. Er waren te weinig geallieerde jachtvliegtuigen en afweergeschut om daar veel tegen te doen. Vooral veel geallieerde bommenwerpers gingen bij deze Japanse acties verloren.

Door het geallieerde commando werden gelijktijdige landingen in West-Java en Oost-Java het meest waarschijnlijk en in Midden-Java onwaarschijnlijk geacht. Midden-Java werd zoveel als mogelijk van troepen ontbloot, dit ter versterking van West-Java. In Oost-Java werd maar een beperkte militaire macht aangehouden voornamelijk bedoeld ter verdediging van de haven Soerabaja.

De geallieerde luchtmacht startte op 18 februari met een zogenaamde Counter-Air operatie, bombardementen op Japanse luchtbases, die er op was gericht het Japanse vermogen om aanvalsvluchten uit te voeren naar Java aan te tasten. Generaal-majoor Van Oijen hoopte dat het daardoor langer zou duren voordat Japan luchtoverwicht boven Java zou verkrijgen en een invasie moest worden uitgesteld. Uitstel zou de geallieerden de gelegenheid geven om de luchtmacht op Java te versterken.

Die versterking was vanwege de tekorten aan luchtdoelgeschut en de grote verliezen aan geallieerde jachtvliegtuigen bij de luchtslag om Java hard nodig. Tussen 29 januari en 11 februari werd getracht drie Amerikaanse squadrons jachtvliegtuigen, met tussenstops, te laten overvliegen van Darwin naar Soerabaja. Mede door onervarenheid van de Amerikaanse vliegers ging daarbij 60 procent van de vliegtuigen verloren. Die ferry vluchten moesten dan ook beëindigd worden. Op 10 februari werd besloten de Amerikaanse vliegtuigtender Langley met 32 vliegklare P-40’s en piloten naar Java te sturen. De Langley werd echter voor aankomst tot zinken gebracht.

K.W.F.M. Doorman als schout-bij-nacht
K.W.F.M. Doorman als schout-bij-nacht (CC0 – Anefo)
Toch had het Japanse luchtoffensief niet geleid tot een totaal luchtoverwicht rond Java. Er bleven geallieerde jachtvliegtuigen en bommenwerpers alsook marineschepen actief en de Japanse marine was daar niet gelukkig mee. Dat leidde tot een uitstel van de geplande landingen met twee dagen tot 28 februari.

In de ochtend van 25 februari werd bij Balikpapan een Japanse invasievloot voor Oost-Java ontdekt. Besloten werd nu om de belangrijkste vlooteenheden onder commando van Doorman, te concentreren in Soerabaja en vandaar die Japanse invasievloot aan te vallen. Daarnaast werd besloten om zoveel mogelijk jachtvliegtuigen van West- naar Oost-Java te verplaatsen ter bescherming van het geallieerde eskader. Na inzet tegen de oostelijke Japanse transportvloot zou het eskader een tweede omvangrijker en zwaarder geëscorteerde invasievloot onderweg naar West-Java dienen aan te vallen en zouden de naar Oost-Java verplaatste jachtvliegtuigen worden teruggezonden naar West-Java.

De krachtsverhoudingen en de reputatie van Doorman

Verschillende Amerikaanse auteurs zoals E.P. Hoyt en J.R. Cox geven aan dat vice-admiraal Helfrich en de Amerikaanse rear-admiral W.A. Glassford voor de uitval die leidde tot de Slag in de Javazee, gesproken hebben over de mogelijkheid om Doorman te vervangen door de Australische commodore J.A. Collins, voor wie zij beiden een groot respect hadden. Helfrich moest daar om politieke redenen echter van af zien. Cox stelt dat voor Helfrich de kwestie van commando over de Striking Force wellicht urgenter was dan de steeds maar doorgaande Japanse luchtaanvallen. Doorman had de Striking Force sinds de formatie gecommandeerd, maar had geen resultaten geboekt.

Volgens Cox was behalve de Nederlanders niemand gelukkig met Doorman. Noch de regeringen, noch de scheepsbemanningen van hoog tot laag. Aan zijn moed en bekwaamheid zou openlijk getwijfeld worden. Dit onder andere vanwege de indruk dat hij bij de eerdere drie uitvallen getracht had zich aan een gevecht te onttrekken.

De kracht van het geallieerde eskader was als gevolg van de eerdere mislukte acties, die niets behalve materiële verliezen, uitputting van personeel en materieel en wantrouwen in Doormans capaciteiten hadden opgeleverd, in ernstige mate verminderd. De kruisers Marblehead en Tromp waren bij deze acties zodanig zwaar beschadigd dat ze verloren waren gegaan voor de verdediging van Nederlands-Indië en van de Amerikaanse zware kruiser Houston was één derde van haar zware geschut buiten gevecht gesteld. De torpedobootjager Van Ghent was op een rif gelopen en gezonken, terwijl de torpedobootjager Piet Hein tot zinken was gebracht. De torpedobootjager Kortenaer was aan de grond gelopen en kon nog maar 26 knopen lopen. De Amerikaanse torpedobootjager Stewart was zo beschadigd dat ze uiteindelijk ook niet meer inzetbaar was. Het negatieve resultaat van de eerdere acties van Doorman was een verlies van twee inzetbare kruisers, drie torpedobootjagers en het zodanig mankeren van de Kortenaer dat deze bij de uitval in de Javazee alleen maar tot last was.

Het geallieerde eskader bestond nog uit twee zware kruisers de Houston en de Exeter, drie lichte kruisers (de De Ruyter, de Perth en de Java) en negen torpedobootjagers.

De mogelijk, als het tot een treffen kwam, geconcentreerde Japanse dekkingsmacht en het konvooi escorte bestonden uit de 5e kruiserdivisie, de zware kruisers Nachi en Haguro, ondersteund door vier torpedobootjagers, het 2e torpedobootjagereskader bestaande uit de lichte kruiser Jintsu met vier torpedobootjagers en het konvooi escorte: de lichte kruiser Naka met acht torpedobootjagers. Dus tezamen twee zware kruisers, twee lichte kruisers en veertien torpedobootjagers.

De kruiser Java werd bij de Slag in de Javazee getorpedeerd, waarbij slechts negentien van de vijfhonderd opvarenden dat overleefden
De kruiser Java werd bij de Slag in de Javazee getorpedeerd, waarbij slechts negentien van de vijfhonderd opvarenden dat overleefden

De Japanners beschikten over een overwicht in 20 cm geschut, aanzienlijk meer torpedobuizen (voor een groot deel voor geschikt voor de legendarische ‘long lance’ torpedo) en een groot overwicht aan geschut van kleiner kaliber, voornamelijk 12,5cm. De geallieerden konden daar slechts een aanmerkelijk geringer aantal van 12 cm en 10,2 cm tegen overstellen. Het enige voordeel van de geallieerden was hun overwicht in 15 cm geschut. De geallieerden werden ook ernstig gehandicapt door de Kortenaer die nog slechts 26 knopen kon varen. Bij de Japanners haalden alle schepen 34 knopen. De Japanse torpedobootjagers en meerdere kruisers waren modern, terwijl de vier Amerikaanse torpedobootjagers en de kruiser Java volledig verouderd waren. Het moreel bij de geallieerden was lager dan bij de Japanners, mede omdat een groot deel van de bemanningen geen vertrouwen had in Doorman.

Het geallieerde eskader had echter één groot voordeel, te weten een concentratie van de vlooteenheden. Het Japanse eskader was niet geconcentreerd, maar in drie onderdelen gesplitst, waarbij elk onderdeel aanmerkelijk zwakker was dan het geallieerde eskader. De twee zware kruisers met de begeleidende torpedobootjagers voeren zelfs een heel eind achter het konvooi.

Op 26 februari werd het Japanse konvooi, bestaande uit 38 transportschepen onder begeleiding van de lichte kruiser Naka met acht torpedobootjagers verkend bij de ingang van Straat Makassar. Die dag rond 05.00 uur (Java-tijd, alle tijden hierna zijn eveneens Java-tijd) voegde de Japanse 5e kruiserdivisie met als kern de zware kruisers Nachi en Haguro, zich op afstand daarbij. Helfrich gaf de verkenning op 26 februari aan Doorman door en gaf opdracht na het invallen van het duister uit te varen om het konvooi aan te vallen en te vernietigen.

Schout-bij-nacht S.B.N. Koenraad, 1945
Schout-bij-nacht S.B.N. Koenraad, 1945 (NIMH)

Doorman onder curatele en tot uitvaren gedwongen

Doorman besprak Helfrichs order van 26 februari met zijn chef-staf kapitein-luitenant-ter-zee J.A. de Gelder en de marinecommandant Soerabaja, schout-bij-nacht P. Koenraad. Tegen Koenraad zei Doorman, dat hij zich alleen gelaten voelde en moest vechten zonder vliegtuigen en praktisch zonder verkenningsberichten. Hij vroeg zich dan ook af of het niet beter was om terug te trekken naar een veilige plaats. Besloten werd luchtsteun aan te vragen, welke werd toegekend. Vanaf de vroege ochtend 27 februari, kwam er bescherming van jachtvliegtuigen.

Helfrich zag Doorman half februari 1942 voor het laatst. Doorman zag er slecht uit, had dysenterie, gecombineerd met overmatig drankgebruik. Daarnaast had Doorman problemen in de privésfeer. Zijn tweede meer dan twintig jaar jongere echtgenote zou in opspraak zijn gekomen vanwege een buitenechtelijke verhouding met een ingenieur van het marine etablissement Soerabaja. Zelfs in Batavia was het laatste bekend. Helfrich zou tegen Doorman gezegd hebben: “het bevel is [vol] houden tot het uiterste”, als wij weggaan, “dan dondert de hele zaak in elkaar” en: “wij kunnen niet weg gaan.”

In een telefonisch gesprek van 26 februari zou Doorman tegen Helfrich gezegd hebben dat hij geloofde nog maar weinig kans te hebben. Het leek hem dan ook beter om op tijd weg te gaan en de geallieerden buiten Java te helpen. Helfrich heeft daarop geantwoord dat er geen enkel verkenningsbericht van een Japans vliegkampschip of van een Japans slagschip was. Helfrich gaf daarbij aan dat de kans op succes weliswaar gering, maar wel aanwezig was. “Dus je blijft en je vecht het uit”. Doorman werd daarmee onder curatele gesteld.

Helfrich liep bepaald niet over van vertrouwen in Doorman. Hij had na drie mislukte eerdere optredens van Doorman en diens neiging om, bij zicht op de vijand, telkens zo snel mogelijk door te varen of zich terug te trekken, alle reden om zich zeer duidelijk uit te spreken.

Aan het eind van de middag op 26 februari verliet de vloot Soerabaja. Het telefoongesprek met Doorman had bij Helfrich begrijpelijkerwijze bezorgdheid gewekt. Zou Doorman de hem bevolen actie wel met voldoende vasthoudendheid doorzetten? Helfrich besloot er geen twijfel over te laten bestaan wat hij wenste. Hij zond die donderdagavond even na elf uur Doorman het bevel:

You must continue attacks till enemy is destroyed.

In zijn memoires uit 1950 gaf hij aan dat hij het ogenblik voor de uitval gunstig achtte, omdat nog geen enkel verkenningsbericht op een vijandelijke overmacht had geduid; in tegendeel. Hier moest snel gehandeld worden, voordat de Japanse vlootvoogd meerdere strijdkrachten kon aantrekken.

Vice-admiraal C.E.L. Helfrich, commandant Zeemacht Nederlands-Indië
Vice-admiraal C.E.L. Helfrich, commandant Zeemacht Nederlands-Indië (NIMH)
Helfrich had duidelijk gelijk met zijn opmerking dat het ogenblik gunstig was en dat er nog geen sprake was van een nabije vijandelijke overmacht; in tegendeel zelfs. Het trage Japanse transportkonvooi, met haar zwakke nabije escorte en het relatief sterke eskader van Doorman zouden recht op elkaar af varen. Het deel van het Japanse dekkingseskader met de zware kruisers had zo’n afstand tot het transportkonvooi dat het bij resoluut doorvaren van het geallieerde eskader niet op tijd kon ingrijpen.

In feite stond Doorman onder curatele, wat ook zou kunnen verklaren dat hij zich bij de Slag in de Javazee uiteindelijk niet meer aan een gevecht heeft durven te onttrekken.

Toch is er op het telegram van Helfrich veel kritiek geweest. Volgens marine historicus kapitein-luitenant-ter-zee dr. Ph.M. Bosscher had Doorman dit soort aansporingen absoluut niet nodig. Doorman had immers geen voorwaarden gesteld bij de uitval. Echter ook bij eerdere uitvallen had Doorman geen voorwaarden gesteld, maar was hij wel na enkele luchtaanvallen teruggevaren, dan wel zoals bij de actie in Straat Badung bij het zien van de vijand zonder een schot te lossen met hoge snelheid doorgevaren daarbij de rest van zijn eskader in feite in de steek latend.

Bosscher was in 1979 als luitenant-ter-zee speciale diensten 1e klas door de Koninklijke Marine vrijgesteld om de geschiedenis van de Koninklijke Marine in de Tweede Wereldoorlog te boek te stellen. De promotie van Bosscher op zijn werk in 1984 aan de Universiteit Leiden, bij professor dr. J.R. Bruijn (leerstoel Zeegeschiedenis) gaf daar extra cachet aan. De promotie werd door veel marineofficieren, waaronder de toenmalige Bevelhebber der Zeestrijdkrachten vice-admiraal J.B.H. Hulshof bijgewoond. Professor Bruijn gaf later overigens toe dat er een tijd geweest is waarin aan de reputatie van Doorman niet getornd mocht worden.

Na een luchtbombardement in de ochtend van 27 februari op de Engelse torpedobootjager Jupiter, welke geen schade op liep, vroeg Doorman om 09.30 uur om dekking door jachtvliegtuigen. Die kon niet gegeven worden omdat hij buiten het bereik van de geallieerde jagers was. In plaats daarvan kreeg hij wel om 10.00 uur een telegram van Helfrich waarin hij Doorman sommeerde om ondanks de luchtaanval de vijand te blijven opzoeken en aan te vallen. Doorman legde die opdracht echter naast zich neer en trok terug richting Soerabaja.

Bij de Slag in de Javazee ontbrak bij de bemanningen, van hoog tot laag, van de Amerikaanse schepen het vertrouwen in Doorman. Zo stelt J.D. Mullin, oud opvarende van de Ford “On all ships, it was felt that Doorman did not have the bayonet spirit.” Hij gaat verder:

They didn’t like the idea of coming under Doorman, who they felt would retreat them to death.

Daarnaast had een belangrijk deel van de officieren van de kruiser De Ruyter, na zijn ‘passieve’ optreden bij de actie in Straat Badung en ook schout-bij-nacht J.J.A. van Staveren (zijn operationele commandant, de chef van de operationele staf van ABDA-Float in Batavia) geen vertrouwen in hem.

Helfrich had gelijk dat er geen sprake was van een geconcentreerde nabije vijandelijke overmacht. Het oostelijke Japanse transportkonvooi had een escorte en een dekkingsmacht van achttien oorlogsschepen. Deze dekkingsmacht en escorte waren echter niet geconcentreerd maar vormden aanvankelijk drie groepen. Toen de zeeslag begon voeren de zware kruisers nog altijd te ver achter het konvooi.

Doorman had dus het voordeel van een geconcentreerde strijdmacht tegenover een, weliswaar in zijn totaliteit sterkere Japanse strijdmacht, die echter verdeeld was in groepen die ieder apart inferieur waren aan de vuurkracht van zijn eskader. De twee zware kruisers moesten het konvooi nog inhalen. Het trage, niet gedisciplineerde Japanse transportkonvooi zou dus zwaar te beschadigen moeten zijn geweest. Voorwaarde daarvoor was wel dat Doorman doortastend en niet terughoudend zou optreden.

vijftien Amerikaanse en KNIL jachtvliegtuigen vlogen ter dekking boven het eskader, waaronder vijf Brewster jachtvliegtuigen van het afgebeelde type.
vijftien Amerikaanse en KNIL jachtvliegtuigen vlogen ter dekking boven het eskader, waaronder vijf Brewster jachtvliegtuigen van het afgebeelde type.

De luchtsteun

Nederlandse auteurs zoals dr. Ph.M. Bosscher, dr. A. van Dissel en dr. A. Doedens stellen dat het gebrek aan geallieerde luchtsteun geleid heeft tot het debacle bij de Slag in de Javazee. P.C. Boer heeft echter aangetoond dat er sprake was van coördinatie tussen de operationele ABDA-Float staf in Batavia en de Java Air Command staf onder leiding van Van Oijen voor zoveel mogelijk luchtsteun, middels jachtvliegtuigen en luchtverkenning. Op 25 februari 1942 is besloten zoveel mogelijk jachtvliegtuigen over te brengen van West- naar Oost-Java. Niet alleen ter bescherming van het eskader op zee maar ook van de marinehaven en schepen te Soerabaja.

De capaciteit om bommenwerpers en vliegboten in te zetten was problematischer. De beschikbare bommenwerpers en vliegboten in West-Java moesten voor een zeer groot deel worden aangewend voor verkenning van de westelijke Japanse invasievloot. De beschikbaarheid van operationele vliegboten in de omgeving van Soerabaja was sterk beperkt, vanwege onderhoud en totale uitputting van het personeel.

In de vroege ochtend van 27 februari stonden vanaf 05.00 uur op de vliegvelden Ngoro en Andir zestien jachtvliegtuigen gereed om Doormans eskader bij zijn uitval te beschermen. Omstreeks 10.20 uur ontdekten B-17 bommenwerpers de oostelijke Japanse invasievloot, maar die ontdekking kon pas na landing (om 12.30 uur) worden doorgegeven. Het duurde daarna geruime tijd voor deze melding Bandoeng bereikte. Daarnaast werd om 13.40 uur door een Catalina vliegboot op ongeveer 100 kilometer ten noordnoordwesten van Bawean een vijandelijke transportvloot, begeleid door torpedobootjagers, waargenomen. Deze waarneming werd om 13.50 uur doorgegeven. Om 14.27 uur ontving Doorman dat bericht, toen hij met zijn eskader alweer in het Westerwater bij Soerabaja voer. Hij liet direct de stevens wenden en voer met het eskader weer uit.

Rond 14.00 uur waren de definitieve afspraken gemaakt tussen het marine commando Batavia en JAC voor de luchtbescherming van het geallieerde eskader. Vijftien jachtvliegtuigen zouden Doorman bescherming bieden. Lichte bommenwerpers zouden de transportvloot eerst opsporen en een aanval uitvoeren. De jachtvliegtuigen zouden de lucht in het actiegebied vlak voor de aankomst van de geallieerde Striking Force schoonvegen en tijdens de zeeslag het geallieerde eskader beschermen tegen de luchtaanvallen. Waarschijnlijk was het de stafchef van de marinecommandant Soerabaja, luitenant-ter-zee 1e klas C.J.W. van Waning, die Doorman berichtte dat de jachtvliegtuigen waren ingezet voor de bescherming van een luchtaanval op de Japanse transportvloot, daarmee de suggestie wekkend dat deze niet voor de bescherming van zijn eskader beschikbaar waren. Een blunder, niet alleen van de marinestaf Soerabaja, maar ook van Doorman.

Nadat door Doorman om vliegtuigassistentie was gevraagd, had Batavia hem geantwoord dat de vliegtuigdekking onderweg was. Kennelijk hechtte Doorman meer waarde aan de berichten van Soerabaja. De Japanners zelf hadden geen jachtvliegtuigen ter beschikking. Dit vanwege het slechte weer boven Balikpapan, Bali en Makassar de thuisbases van de Japanse marine luchtmacht.

De geallieerde luchtverkenning had kunnen plaatsvinden door bommenwerpers en vliegboten en de boordvliegtuigen van het geallieerde eskader zelf. Doorman had echter besloten om geen boordvliegtuigen voor inzet mee te nemen. De derde keer dat Doorman dat verzuimde, maar mogelijk wist hij dat deze vliegtuigen stand-by stonden.

Dat verklaart niet waarom deze vliegtuigen niet zijn ingezet vanaf vliegkamp Morokrembangan of de schuilplekken in de omgeving daarvan, waar meerdere Fokker boordtoestellen en het boordvliegtuig van de Houston stand-by stonden. Het is echter vrijwel zeker dat op de marinestaf in Soerabaja niemand besefte dat er een eigen luchtoverwicht was, waardoor onterecht geconcludeerd werd dat de kwetsbare boordvliegtuigen niet konden worden ingezet. Er was radioverbinding met de geallieerde jachtvliegers dus de inzet had geen problemen opgeleverd omdat de jachtvliegers snel konden worden gewaarschuwd. De Japanners hebben ook in geval dat zij niet beschikten over luchtdekking veelvuldig en met succes gebruik gemaakt van hun boordvliegtuigen.

Pas zeer laat en na het doen van navraag te Ngoro naar aanleiding van radio boodschappen van de jachtvliegers begon het te dagen, maar toen was het te laat. De jachtvliegers waren al op de terugweg om bij het laatste licht nog te kunnen landen.

Officier-vlieger der 2e klasse G.F. Rijnders
Officier-vlieger der 2e klasse G.F. Rijnders was commandant van een Catalina vliegboot die bij de Slag in de Javazee ter verkenning ingezet had kunnen worden. (NIMH)
Daarnaast was er op 27 februari gedurende de dag bij Soerabaja een Catalina lange afstand vliegboot inzetbaar onder commando van de marine vlieger G.F. Rijnders. De marinestaf Soerabaja, Koenraad en Van Waning waren dat blijkbaar vergeten. Pas in de avond toen elk contact met Doorman was verloren kreeg Rijnders opdracht een verkenningsvlucht uit te voeren. Rijnders was razend op Koenraad en Van Waning en heeft dat in 1984 ook kenbaar gemaakt aan vice-admiraal J.H.B. Hulshof, de opdrachtgever van het werk van Bosscher, met de opmerking dat het nu maar eens afgelopen moest zijn met het verhaal dat er geen luchtsteun was. Rijnders ging er daarbij vanuit dat Bosscher deze informatie zou meenemen in zijn werk, wat echter niet gebeurd is. Bosscher was op de hoogte van de brief. Bosscher heeft overigens ook een interview met Rijnders gehad en Rijnders zal deze kwestie die hem zeer hoog zat ongetwijfeld ter sprake hebben gebracht.

Om 16.30 uur passeerden de geallieerde vliegtuigen het geallieerde eskader dat al in gevecht was met een Japans eskader. Om 16.45 uur werd door de geallieerde bommenwerpers een niet succesvolle aanval uitgevoerd op de Japanse transportvloot. Hierna vlogen zij terug. De jachtvliegers bleven om Doorman bescherming te bieden. Door zwaar afweervuur konden zij de Japanse oorlogsschepen niet benaderen en ook werden zij door de geallieerde schepen beschoten.

De Japanse boordvliegtuigen werden tijdens het dag-gevecht voor wat betreft de artillerie waarneming ernstig gehinderd door de geallieerde jachtvliegtuigen. Niet alleen Doorman, maar ook zijn Japanse tegenstander moest het artillerieduel daarom zonder luchtwaarneming uitvoeren. Die was van belang vanwege gelegde rook- en nevelschermen. Kort na 17.30 uur begon de gefaseerde terugtrekking van de jachtvliegtuigen zodat de vliegers bij het laatste licht nog konden landen. Hierna dirigeerde de Japanse commandant zijn boordvliegtuigen boven Doorman.

De Japanse vloot beschikte over enkele boordvliegtuigen die met behulp van parachutefakkels ’s nachts konden opereren, waardoor de Japanse commandant tot ongeveer 22.00 uur, op de hoogte was van de manoeuvres van de geallieerde schepen.

Doormans functioneren tijdens de slag

Op de Japanse oorlogsschepen werden de berichten over de koerswijzigingen van Doorman met opperste verbazing ontvangen. Rond 15.29 uur werden vanaf het 2e torpedobootjagereskader op een afstand van 29 kilometer de masten van het geallieerde eskader gezien. Gelijktijdig konden vanaf het 2e torpedobootjagereskader de masten van de achterliggende Japanse dekkingsmacht met de twee zware kruisers worden gezien. Vrijwel gelijktijdig werd vanaf de schepen van het geallieerde eskader de Japanse transportvloot gezien.

De commandant van de achterliggende Amerikaanse torpedobootjager Ford E.N. Parker schreeuwde dan ook uit dat dat de transportschepen moesten zijn.

Doorman has to go in…So we get hurt, but some of us will overtake the transports.

Indien Doorman toen met maximale vaart en met achterlating van de langzame Kortenaer recht op de Japanse transportvloot was afgevaren had hij die ernstige schade kunnen aandoen. Zijn schepen zouden daarbij vermoedelijk uiteindelijk door de naderende Japanse dekkingseskaders tot zinken zijn gebracht, met alle slachtoffers van dien. Maar in ieder geval niet volledig zinloos zoals dat later wel het geval was.

Doorman draaide echter, ook tot grote verbazing en opluchting van het nabij escorte van de Japanse transportvloot meteen af. Doorman gaf hiermee het enige voordeel dat hij had, zijn superioriteit in 15 centimeter geschut, op.

De Engelse historicus A.J. Marder stelt dat Doorman wellicht bang was voor ‘Crossing of the T’. Bij recht door varen, zou het gevaar bestaan dat de vijandelijke schepen de geallieerden loodrecht kruisen. De schepen die de poot van de T vormen zoals Doormans eskader, verkeren in dat geval in het nadeel, omdat ze slechts boeg vuur kunnen afgeven, terwijl de tegenstander op de horizontale lijn geconcentreerd, al zijn batterijen kan inzetten. Bovendien kan dit volle vuur geconcentreerd worden op de voorste schepen, dus de De Ruyter, waarin Doorman zich bevond. Deze verouderde doctrine stamde nog uit de tijd van zeilschepen met in de breedte opgesteld geschut. De eerste koerswijziging van Doorman valt niet te verklaren uit de geallieerde gevechtsdoctrine. Die was juist om met lichte kruisers in een gevecht met zware kruisers zo snel als mogelijk afstand te verminderen. Geen nieuwigheid overigens. De Engelse marine had dat ook al met succes tegen het Duitse vestzakslagschip Graf Spee toegepast. Pas bij een tweede kleine koersaanpassing kwamen de Nederlandse lichte kruisers binnen hun uiterste, dus niet effectieve, schootbereik.

Bosscher, achtte het vroegtijdig afdraaien door Doorman een zinvolle manoeuvre en suggereert dat Doorman met het vroege afdraaien…

…de beste kans bood om zonder veel kleerscheuren en zonder veel ammunitie verschoten te hebben- aanraking met de transportvloot te verkrijgen.

Bosscher wist echter dat vanaf de De Ruyter en de andere schepen van het geallieerde eskader de transportschepen al waren gezien. Het argument dat Doorman zoveel mogelijk zijn ammunitie wilde sparen klopt ook niet. De commandant van de Exeter stelt dat de Nederlandse kruisers voor het grootste deel van het dag-gevecht buiten schootbereik waren, maar wel vuurden, waarbij de inslagen van hun granaten alleen maar leidden tot extra artilleriewaarneming problemen voor de geallieerde zware kruisers. Hij begreep er niets van dat Doorman de afstand niet verkleinde.

Het vele zinloze en deels contraproductieve vuren door de De Ruyter leidde er in een latere fase toe dat de twee 30 cm seinzoeklichten van het vlaggenschip door de schokken die het afvuren van de eigen batterij te weeg had gebracht, onbruikbaar waren geworden. Gegeven de door het slechte weer onbetrouwbare VHF-radioverbindingen, werden zo de mogelijkheden van Doorman om contact te houden met de overige schepen onder zijn bevel nog meer beperkt.

Takeo Takagi
Takeo Takagi
Daar de geallieerden superieur in kruisers waren was de Japanse schout-bij-nacht Takeo Takagi oorspronkelijk van mening dat het het beste was de vijand overdag vast te pinnen en hem ’s nachts, gebruik makend van de superioriteit van zijn torpedowapen, te vernietigen. Hij vond echter dat het geallieerde eskader te dicht bij het transportkonvooi was gekomen en gaf om 17.03 uur het commando tot een algemene aanval.

De Exeter werd getroffen door een granaat hetgeen leidde tot een tijdelijke uitval van de elektriciteit en een drastische terugval van snelheid. De commandant van de Exeter liet bakboord uit sturen om uit de vuurlijn van de eigen kruisers te komen. De achterliggende geallieerde schepen dachten dat deze manoeuvre door Doorman was bevolen en volgden. Alleen het vlaggenschip bleef nog op oude koers. Doorman herstelde dat door te seinen ‘All ships follow me’, ook naar bakboord te draaien en middels een wijde boog vervolgens op noordoostkoers te komen. De Kortenaer werd daarbij door een torpedo getroffen en zonk.

Doorman gaf de Britse jagers bevel om een tegenaanval uit te voeren. Daar zij tijdens de eerder ontstane verwarring geen orders hadden ontvangen, ver uit elkaar voeren en het zicht belemmerd werd door de ter maskering van de Exeter gelegde rook- en nevelschermen, bleef een gecoördineerde tegenaanval achterwege. Bij de aanval werd de Engelse torpedobootjager Electra tot zinken gebracht.

De Amerikaanse torpedobootjager John D. Edwards, een van de geallieerde schepen van waaraf de Japanse transportvlucht is waargenomen
De Amerikaanse torpedobootjager John D. Edwards, een van de geallieerde schepen van waaraf de Japanse transportvlucht is waargenomen (US Naval History and Heritage Command)
Daarna gaf Doorman de Amerikaanse jagers order voor een torpedoaanval, welke order hij direct herriep en beval een rookscherm te leggen. Daarna gaf hij weer de opdracht om zijn terugtocht te dekken. Deze verwarrende opdrachtenreeks leidde er toe dat de commandant van de Amerikaanse torpedobootjager Edwards Eccles zijn frustratie over Doormans leiderschap aangaf door zijn leiderschap te vergelijken met een kristallen bol. Takagi’s strijdkrachten waren Doorman bij het afdraaien niet gevolgd.

Rond 18.24 uur was het zicht bij het ondergaan van de zon en door de vele rook sterk verslechterd. Takagi vreesde ook te dicht bij de kust van Java met mogelijke mijnversperringen te komen en gaf opdracht tot een noordwaarts terugtrekken. Daarmee eindigde het dag-gevecht.

Het nachtgevecht

De Japanse 5e kruiserdivisie stopte om 19.12 uur om de boordvliegtuigen weer aan boord te nemen. De kruisers lagen hulpeloos vrijwel stil toen het geallieerde eskader, dat op hen afvoer, werd waargenomen. De Japanse kruisers trachtten zo snel mogelijk weer vaart te maken om het geallieerde eskader te ontwijken. Hoewel de vijandelijke kruisers vanuit het geallieerde eskader waren gezien, trok Doorman zich terug, waarmee weer een kans was verspeeld.

Rond 20.00 uur koerste Doorman op de kust van Java af. Bij de 20 meter dieptelijn aangekomen, draaide hij parallel aan de kust van Java. Op dat moment besloot de commandant van de Amerikaanse jagers Binford, om Doorman verder niet meer te volgen. Doorman leidde zijn eskader de ondiepe baai van Toeban in. Captain Rooks van de Houston moest zijn schip, dat heftig vibreerde, uit de formatie draaien om aan de grond lopen te voorkomen. Ook de Perth en de Java raakten in problemen. Het vertrouwen in Doorman nam weer verder af. In diezelfde baai liep de Engelse torpedobootjager Jupiter op een Nederlandse mijn en zonk. Doorman wist dat de mijnenlegger Gouden Leeuw een mijnenveld had gelegd binnen de twintig meter diepte grens in deze baai. Rond 22.00 uur kreeg de Engelse torpedobootjager Encounter opdracht drenkelingen van de Kortenaer naar Soerabaja brengen. Daarmee was Doorman zijn laatste torpedobootjager kwijt.

Om 23.03 uur werd Doorman op vijftien kilometer afstand weer door Takagi verkend. Bij toeval want Tagaki had geen verbinding meer met de enige boordverkenner die in de lucht was. De Japanse bevelhebber ging op een afstand tussen de 12 en 13,5 kilometer parallel aan Doorman varen. Rond 23.23 uur vuurden de Nachi en de Haguro twaalf torpedo’s af. De De Ruyter en de Java werden getroffen en zonken.

De commandant van de Perth nam als oudste in rang de leiding over de kruisers en besloot de actie af te breken en op te stomen naar Tandjong Priok. De eigenlijke Slag in de Javazee was daarmee geëindigd waarbij Doorman de oostelijke Japanse transportvloot, ondanks alle kansen die hij heeft gehad, geen enkele schade heeft toegebracht.

Van de snel gezonken Java waren er maar weinig overlevenden: negentien van de ruim vijfhonderd opvarenden. De kruiser De Ruyter bleef nog ongeveer een uur drijven. Doorman is tezamen met de commandant van De Ruyter kapitein-luitenant-ter-zee E.E.B. Lacomblé hoogstwaarschijnlijk op een reddingsvlotje gestorven.

De Australische auteur M. Carlton stelt: “perhaps it is best for Doorman’s reputation that he did not survive”. De Amerikaanse schrijver E. Hoyt verwoordt het als volgt:

Admiral Doorman was dead, and those who said he was less than gallant began to change their words, perhaps to suggest that he was misguided and stubborn but ungallant, never.

Conclusies

De kansrijke geallieerde uitval die leidde tot de Slag in de Javazee is in een fiasco geëindigd. Niet door een gebrek aan dekking door geallieerde jachtvliegtuigen of het niet beschikbaar zijn van luchtverkenning. Er was luchtdekking en luchtverkenning was beschikbaar. Door falend leiderschap van Doorman en blunders van de marinestaf Soerabaja, Koenraad en Van Waning, leidde de slag tot een grote nederlaag. Doorman was al voor de slag gedeprimeerd, leed aan dysenterie, had een drankprobleem en problemen in de privésfeer.

De Javazee campagnes
 
Hoewel de verschillende Japanse dekkingseskaders in hun totaliteit sterker waren dan het eskader van Doorman, had hij het grote voordeel dat de Japanse eskaders niet geconcentreerd waren. De Japanse transportvloot had slechts een licht direct escorte en de Japanse zware kruisers lagen veel te ver achter.

Bij het zien van de transportvloot boog Doorman direct af. Indien Doorman met maximale vaart recht op de Japanse transportvloot was afgevaren had hij die ernstige schade kunnen aandoen. Zijn schepen zouden daarbij vermoedelijk door de naderende Japanse dekkingseskaders tot zinken zijn gebracht. Maar in ieder geval niet volledig zinloos, zoals later het geval was.

Doorman gaf ook zijn voordeel, superioriteit in 15 cm geschut, op. Daarnaast vuurden de Nederlandse kruisers terwijl zij buiten schootbereik waren, hetgeen artilleriewaarneming problemen gaf bij de zware kruisers. Door uit te gaan van foute informatie van de marinestaf Soerabaja en niet op de juiste informatie die hij uit Batavia van zijn operationele commandant had gekregen, schoot Doorman op zijn eigen luchtdekking. Ook werden daardoor de eigen kruiservliegtuigen niet ingezet. Men realiseerde zich niet dat er sprake was van een eigen luchtoverwicht. Koenraad en Van Waning waren verder vergeten een bij Soerabaja liggende Catalina lange afstand vliegboot in te zetten.

Dit artikel is een verkorte weergave van een hoofdstuk uit het boek De Javazee-campagnes van schout-bij-nacht Doorman, recent uitgegeven door Van Soeren&Co. In dat boek is een uitgebreid noten en bronnen overzicht opgenomen.

Belangrijkste bronnen

-Nationaal Archief
-NIMH
-NIOD
-Universiteitsbibliotheek Leiden -Meerdere interviews en gesprekken

Drs. R. Enthoven doet promotieonderzoek bij de Universiteit Leiden naar de beeldvorming over de Javazee-campagne.

Dr. P.C. Boer was van 1969 tm 2010 als reserve officier en burgerambtenaar werkzaam bij onderdelen van het min. van Defensie, in functies uiteenlopend van helikoptervlieger tot vakgroepvoorzitter van de Faculteit van de KMA.

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 51.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
×