Tekening van Albert Hahn uit het blad De Notenkraker van 20 januari 1912
Tekening van Albert Hahn uit het blad De Notenkraker van 20 januari 1912 naar aanleiding van het Nederlandse optreden in Atjeh. Het bijschrift luidt: "Wij zijn geen wrede Italianen. Wij vermoorden onzen tegenstanders niet, maar leggen ze neer. En als wij wat vrouwen kinderen dooden, gebeurt dat slechts bij ongeluk." Bijna letterlijk was dat ook in de jaren 1945-1949 het officiële Nederlandse verhaal.

Indonesië-oorlog één grote doofpot

Studie over hoe Nederland normoverschrijdend geweld tolereerde
7 minuten leestijd

Wat betreft buitensporig geweld was de Indonesië-oorlog (1945-1950) aan Nederlandse kant één grote doofpot. Dat kwam onder meer doordat het leger in vergaande mate de informatie over dat geweld beheerste. Ook kwam het doordat deze oorlog wortelde in het kolonialisme van vóór 1942.

Dat is het beeld dat oprijst uit het boek Talen van geweld. Historici Remco Raben en Peter Romijn beschrijven daarin niet in de eerste plaats gevallen van extreem geweld, maar vooral hoe daarmee werd omgegaan door het leger, door bestuurders, ambtenaren en justitie in Batavia/Jakarta, door kabinet en parlement in Nederland, door de pers in Indonesië en Nederland en door de Nederlandse bevolking.

Dit boek is het tiende dat voortkomt uit het grote Indonesië-onderzoek van drie Nederlandse wetenschappelijke instituten. Officiële naam van het onderzoek: ‘Onafhankelijkheid, dekolonisatie, geweld en oorlog in Indonesië, 1945-1950’.

‘Koloniale dissociatie’

De op het eerste gezicht wat wonderlijke titel, Talen van geweld, is in het doofpot-kader toch treffend. Bij het ontkennen, wegmoffelen en goedpraten van wat de auteurs bij voorkeur ‘normoverschrijdend geweld’ van Nederlandse kant noemen, speelde taalgebruik een flinke rol. Vijanden werden door Nederlandse troepen niet doodgeschoten, vermoord of geëxecuteerd maar ‘neergelegd’, want aan Nederlandse kant was sprake van ‘zelfbeheersing’. En als toch een Indonesiër werd doodgeschoten, dan meestal ‘op de vlucht’.

De twee grote militaire veldtochten (medio 1947 en eind 1948) werden ‘politionele acties’ genoemd. De Nederlandse troepen immers kwamen om ‘recht en orde’ te brengen. Liep Nederlands geweld uit de hand, dan ging het slechts om ‘onbetamelijkheden’. En viel echt niet meer te ontkennen dat wreedheden waren begaan, dan heette het (minister Logemann in 1946 in de Tweede Kamer):

“De atrociteiten zijn zeker niet van Nederlandsche zijde begonnen”.

De grote Nederlandse tolerantie voor normoverschrijdend geweld van eigen kant vloeide volgens Raben en Romijn voor een flink deel voort uit wat ze ‘koloniale dissociatie’ noemen. Die speelde vóór de Japanse bezetting van Nederlands-Indië in 1942 een grote rol, maar in de jaren 1945-1950 net zo goed. Indië/Indonesië en Nederland waren ontkoppeld, er was een grote afstand, zowel geografisch als moreel.

Nederlandse mariniers op verkenning in een kampong nabij Surabaya, Oost-Java. De foto is gemaakt op 25 april 1946.
Nederlandse mariniers op verkenning in een kampong nabij Surabaya, Oost-Java. De foto is gemaakt op 25 april 1946. (foto NIMH/Hugo A. Wilmar)

Voor Indië/Indonesië en de bevolking daar golden andere morele en juridische normen dan voor Nederland en de Nederlanders. Dus was het voor én direct na de Tweede Wereldoorlog in Nederlandse ogen bijvoorbeeld ondenkbaar dat de Indonesiërs zelf hun eigen toekomst behoorlijk zouden kunnen vormgeven.

Dat maakte dat Nederland in de jaren 1945-1950 het recht en zelfs de plicht meende te hebben in Indonesië de lijnen naar de toekomst uit te zetten. Dat wil zeggen: die toekomst naar Nederlandse wens en in Nederlands voordeel te modelleren. En dus had Nederland in eigen ogen het recht om de tropische archipel weer in bezit te nemen – goedschiks als het kon, maar als extremisten dat dwarsboomden desnoods met veel en geregeld normoverschrijdend geweld.

Dat zulk geweld van Nederlandse kant structureel voorkwam, hebben eerdere historische studies al laten zien. Romijn en Raben beschrijven andere zaken, onder meer hoezeer het leger aan de knoppen zat bij de informatievoorziening over dat geweld. Het leger ontkende, verhulde, bagatelliseerde. Bestuur en justitie in Batavia/Jakarta lieten het over z’n kant gaan.

Een redacteur leest het blad Wapenbroeders, bedoeld voor Nederlandse militairen in Indonesië.
Een redacteur leest het blad Wapenbroeders, bedoeld voor Nederlandse militairen in Indonesië. (Foto Nationaal Archief/Dienst voor Legercontacten)

Zeker, onder de hoge ambtenaren in Jakarta waren er aardig wat die sympathie koesterden voor de Republiek Indonesië, Pieter John Koets bijvoorbeeld, rechterhand van landvoogd Huib van Mook. Maar als het erop aan kwam, legden ze zich neer bij de herbezetting van de archipel en bij het geweld waarmee dat gebeurde.

Ook justitie in Jakarta gaf het leger maar weinig weerwerk. Procureur-generaal Henk Felderhof uitte zich soms kritisch over het geweld, maar legde zich er uiteindelijk bij neer. Neem de onrust over de onder leiding van en door kapitein Raymond Westerling toegepaste ‘contra-terreur’ op Zuid-Celebes (eind 1946, begin 1947). Felderhof bedacht een juridisch doekje voor het bloeden en beschouwde het Nederlandse optreden ‘als in noodrecht gegronde militaire actie’. Ofwel: van ons recht mag het eigenlijk niet, maar ga uw gang. Heel vaak werd afgezien van justitiële bemoeienis en handelde het leger zaken zelf af via het eigen tuchtrecht – of zelf dat niet.

Dat hoge bestuursambtenaren en de hoogste openbaar aanklager het leger grotendeels lieten begaan, wijten de auteurs aan de verkokering in Jakarta die ze ‘bureaucratische dictatuur’ noemen. Net als in de koloniale tijd ontbraken controlemechanismes en mengde men zich niet in elkaars zaken. Zelfs luitenant-gouverneur-generaal Van Mook hield zich meestal op de vlakte bij signalen over extreem geweld en oorlogsmisdaden, terwijl hij formeel de opperbevelhebber was van de Nederlandse troepen in Indonesië. Onder Van Mooks opvolgers, de Hoge Vertegenwoordigers van de Kroon Louis Beel en Tony Lovink, ging het niet anders.

Nederlandse militairen houden zes Indonesiërs onder schot tijdens de actie in Pesing op 15 april 1946.
Nederlandse militairen houden zes Indonesiërs onder schot tijdens de actie in Pesing op 15 april 1946. (Foto Nationaal Archief/Dienst voor Legercontacten)

In politiek Den Haag was het van hetzelfde laken een pak. Kabinetten en bijna alle politieke partijen tolereerden ontspoord Nederlands geweld in Indonesië. Over de archipel werd politiek wel fel gestreden, maar uitsluitend over de precieze vorm die aan de Indonesische toekomst moest worden gegeven.

Volgzame pers

Braaf liepen ook vrijwel alle media mee, ze lieten zich gewillig souffleren door de Regeringsvoorlichtingsdienst en de Dienst voor Legercontacten. Niet de Indonesische republikeinse pers natuurlijk, maar die werd als leugenachtig terzijde geschoven. En waar dat nodig werd geacht werden Indonesische kranten tijdelijk verboden, drukkerijen tijdelijk gesloten en journalisten op hun huid gezeten en soms achter de tralies gezet. Anders was dat met de Nederlandstalige pers in de Oost; daaraan hadden de autoriteiten geen kind.

Ook in Nederland gedroeg de pers zich grotendeels volgzaam. Veel kranten waren gelieerd aan politieke partijen, dus vertoonden ze dezelfde tolerantie voor normoverschrijdend geweld als die partijen. En liep er eens een kritische verslaggever rond, dan werd die aangepakt. Zo dwong hoofdredacteur Maarten Rooij van de Nieuwe Rotterdamsche Courant zijn reizend correspondent H.J. Scheffer ontslag te nemen. Argument: zijn kritische geschrijf over het Nederlandse leger in Indonesië kostte abonnees.

Toch werd de rust soms verstoord door onthutsende berichten over Nederlands militair optreden in de Oost. In Nederland kwamen die berichten bijna altijd naar buiten via de dagbladen De Waarheid en Het Parool, de weekbladen Vrij Nederland en De Groene Amsterdammer en de Kamerleden van de Communistische Partij van Nederland (CPN) plus Frans Goedhart (PvdA, tevens oprichter van Het Parool tijdens de Duitse bezetting).

Ook dan werden de controlemechanismes in werking gesteld. Eerst ontkennen, verdraaien, klein maken of goedpraten. En als het niets anders kon, werd een onderzoek aangekondigd – waar dan later meestal geen haan meer naar kraaide of waarvan het resultaat niet openbaar werd gemaakt.

Net als zijn bestuurders en politici accepteerde het grootste deel van de Nederlandse bevolking militaire wandaden in Indonesië – als mensen er al weet van hadden. Dat werd om te beginnen bevorderd doordat de bevolking zich in het toen nog sterk verzuilde Nederland gedisciplineerd gedroeg.

Maar die meer dan honderdduizend Nederlandse militairen overzee, maakten die in hun correspondentie dan geen melding van foute zaken die ze hadden meegemaakt? Nee, niet of nauwelijks, al was het maar omdat de meesten het thuisfront niet wilden verontrusten.

Executie van inwoners van kampong Salomoni, Zuid-Celebes, door militairen van het Depot Speciale Troepen.
Executie van inwoners van kampong Salomoni, Zuid-Celebes, door militairen van het Depot Speciale Troepen. (Foto NIMH/H.C. Kavelaars)

Toen en nu

In sommige kringen zal in dit verband ongetwijfeld weer worden gebromd dat het niet aangaat om de oorlog van toen te benaderen met de normen van nu. Romijn en Raben hebben daarop gerekend en geven al op voorhand antwoord. Ze wijzen erop dat tussen de normen van toen en nu niet zulke heel grote verschillen bestaan. Onder de Nederlandse bevolking en militairen heersten destijds – niet in de laatste plaats door de ervaringen in de Tweede Wereldoorlog – ‘wel degelijk humanitaire opvattingen die bepaalde vormen van geweld als extreem beschouwden’, zo lezen we.

Daarnaast wijzen de auteurs erop dat het Nederlandse leger in Indonesië zich geregeld bezondigde aan zaken die ook volgens de eigen regels al heel lang niet mochten. Zo verbood het Nederlandsch-Indische wetboek van militair strafrecht (1815) geweld tegen burgers, vernietiging van dorpen en plundering. En rond de eeuwwisseling verschenen nieuwe regels voor militaire operaties die voorzagen in het verbod ongewapende vijanden te doden en onverdedigde nederzettingen te bombarderen.

Op tal van plekken in het boek komen we tegen dat er van officiële Nederlandse zijde op werd gehamerd dat Nederlandse militairen zich misschien wel eens bezondigden aan ‘onbetamelijkheden’, maar dat dat reacties waren op Indonesische agressie. Waar ze de kwestie Zuid-Celebes (Zuid-Sulawesi) behandelen, schrijven Raben en Romijn echter:

“Aan Nederlandse kant is indertijd, noch nadien erkend hoezeer de eigen troepen hebben bijgedragen aan de destabilisering van Zuid-Sulawesi.’’

Onder toeziend oog van Nederlandse militairen spreekt het districtshoofd van Krebet (Oost-Java) op 19 december 1948, bij het begin van de tweede ‘politionele actie’, de bevolking toe. Volgens de Dienst voor Legercontacten zei hij dat ‘alles zal blijven zoals het was, mits men een zuiver geweten heeft’.
Onder toeziend oog van Nederlandse militairen spreekt het districtshoofd van Krebet (Oost-Java) op 19 december 1948, bij het begin van de tweede ‘politionele actie’, de bevolking toe. Volgens de Dienst voor Legercontacten zei hij dat ‘alles zal blijven zoals het was, mits men een zuiver geweten heeft’. (Foto Nationaal Archief/DLC/G.J. Aaldriks)

Hoe dat ook zij, om de zaak weer te stabiliseren werd kapitein Westerling er met zijn Depot Speciale Troepen heen gestuurd. Onderstreept werd dat dat een reactie was op door ‘extremisten’ ontketend geweld. Wat Westerling toepaste, werd wel ‘contra-terreur’ genoemd.

Niet in het bijzonder in verband met Zuid-Celebes, maar meer in het algemeen maken Raben en Romijn hierover al in hun inleiding relevante opmerking. “De observatie dat ‘er aan beide kanten’ lelijk geweld is gepleegd en dat het ene geweld het andere oproept, is wel waar, maar kan een perverse werking hebben doordat het de eigen normoverschrijding legitimeert’’, schrijven ze.

“Deze redenering – ‘wij deden het omdat de anderen dat ook deden’ – negeert ook het wezenlijke morele verschil tussen het geweld van een koloniale bezetter en dat van een volk in opstand dat zijn legitieme wens tot vrijheid en rechtvaardigheid niet langs andere weg verwezenlijkt ziet.’’

Talen van geweld - Remco Raben & Peter Romijn
Talen van geweld – Remco Raben & Peter Romijn
Maar heeft dat niet alles weg van een ‘gemakkelijk oordeel achteraf’? Nee, aldus de auteurs, want sommigen vonden dat al tijdens de Indonesië-oorlog, kijk maar wat journalist J.H.W. (Ivo) Veenstra in 1947 schreef:

“Het optreden van bepaalde agerende Indonesiërs mag onfatsoenlijk en weerzinwekkend zijn, maar we weten drommels goed, dat hun zaak een rechtvaardige is’’.

Boek: Talen van geweld. Stilte, informatie en misleiding in de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog, 1945-1949

Ronald Frisart (1955) werkte in loondienst 42 jaar als journalist, soms regionaal, maar vooral op de gebieden binnenland, buitenland en economie. Eerst voor het ANP, daarna voor (combinaties van) Haarlems Dagblad/IJmuider Courant, Leidsch Dagblad, De Gooi- en Eemlander en Noordhollands Dagblad. Ook werkte hij nu en dan voor de regionale krantenclub Gemeenschappelijke Persdienst (GPD), zoals in 1997/1998 als correspondent in Indonesië. Foto: Douwe van Essen

Recent gepubliceerd

Reageer

Abonneer
Stuur mij een e-mail bij
guest
0 Reacties
Oudste
Nieuwste Meest gestemd
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 53.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
0
Reageren?x
×